ECLI:NL:OGEAA:2021:624

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
AUA201904053
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake recht van medegebruik en medebewoning bij notariële akte overeengekomen; geen verzuim voor schadeplichtigheid

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser [Eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [Gedaagde] met betrekking tot het recht van medegebruik en medebewoning van een onroerend goed. De procedure begon met een inleidend verzoekschrift, gevolgd door conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De vordering van eiser was gericht op het verkrijgen van een verklaring dat gedaagde afstand had gedaan van haar recht tot medegebruik en medebewoning, en dat zij het onroerend goed had verlaten. Eiser vorderde ook ontruiming van het onroerend goed en schadevergoeding.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 14 november 2016 hebben partijen een koopovereenkomst gesloten waarbij gedaagde het recht van erfpacht op een perceel domeingrond heeft verkocht aan eiser, onder voorbehoud van een levenslang recht van medegebruik en medebewoning voor gedaagde. Eiser stelde dat gedaagde het onroerend goed metterwoon had verlaten en dat zij het had verhuurd aan derden. Gedaagde heeft deze stellingen gemotiveerd bestreden.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat gedaagde afstand heeft gedaan van haar recht of het onroerend goed metterwoon heeft verlaten. De vorderingen van eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. Gedaagde heeft verlof tot kosteloos procederen gekregen, omdat zij niet in staat was de kosten van de procedure te dragen.

Uitspraak

Vonnis van 15 december 2021
Behorend bij A.R. no. AUA201904053
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[EISER],
te Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [Eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
[GEDAAGDE],
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [Gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. R. Marchena.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het inleidend verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord, met producties;
-de conclusie van repliek, met producties;
-de conclusie van dupliek.
1.2
Vonnis is met welgemeende excuses voor alle vertraging nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Krachtens een daartoe tussen partijen op 14 november 2016 gesloten koopovereenkomst heeft [gedaagde] verkocht aan [eiser] tegen een koopprijs van Afl. 104.000,-- het recht van erfpacht op een perceel domeingrond groot 1.186 m2, gelegen in Aruba te [plaats], kadastraal bekend als [kadastrale aanduidingen], met het daarop gebouwde, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: het onroerend goed of het perceel), en dat onder voorbehoud van het levenslang recht van medegebruik en medebewoning daarvan ten behoeve van [gedaagde].
2.3
Bij notariële akte van levering van 3 maart 2016 heeft [gedaagde] het onroerend goed met voormeld voorbehoud geleverd aan [eiser]. Die akte vermeldt onder meer het volgende:

RECHT VAN GEBRUIK EN BEWONING
Door partijen zijn de volgende bepalingen met betrekking tot het levenslang recht van mede-gebruik en mede-bewoning overeengekomen:
(…);
b. het recht vangt aan op heden en eindigt bij het overlijden van verkoper, alsook door afstand en indien en zodra verkoper het verkochte metterwoon verlaat;
(…);
d. de voor bewoning geschikte ruimten zullen in onderling overleg tussen verkoper, en koper worden verdeeld.”.
2.4 [
gedaagde] staat in het Bevolkingsregister van Aruba ingeschreven als zijnde woonachtig in Aruba te [adres].
2.5
Het proces-verbaal van constatering van 23 mei 2018 van [naam deurwaarder] (hierna: het proces-verbaal) vermeldt onder meer het volgende:

Heden, de drieentwintigste (23ste) mei 2018, heb ik, deurwaarder, mij begeven naar het adres [adres]. Daar aangekomen heb ik achter het huis in een appartement gevraagd of mw. [gedaagde] daar woont. Mw. [gedaagde] is toen naar buiten gekomen en heeft mij te woord gestaan. Ik heb mw. [gedaagde] gevraagd of zij daar woont waarop mw. [gedaagde] mij bevestigend heeft geantwoord.
Op verzoek van dhr. [eiser] heb ik daarna een onderzoek gedaan naar de inwoners van [adres]. In de Bevolkingsregister van Aruba staan de volgende inwoners ingeschreven op voornoemd adres:
[Bewoner 1], geboren in Colombia op [geboortedatum] 1954;
[Bewoner 2], geboren op [geboortedatum] 1960 te Colombia, en
[gedaagde] (…).
(…).”.
2.6 [
Bewoner 1] voornoemd (hierna: [bewoner 1]) woont al 20 jaren met zijn vrouw [bewoner 2] voornoemd (hierna: [bewoner 2]) in een op het perceel gelegen appartement zonder nummer.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiser] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat [gedaagde] met haar gedragingen afstand heeft gedaan van het door haar voorbehouden recht tot medegebruik en medebewoning van het onroerend goed;
b. voor recht verklaart dat [gedaagde] met haar gedragingen geacht wordt het door haar verkochte metterwoon te hebben verlaten;
c. [Gedaagde] veroordeelt om het onroerend goed binnen 5 dagen na de betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen met al hetgeen dat en al degenen die zich daar van harentwege bevinden en met afgifte van de sleutels daarvan ter vrije beschikking te stellen van [eiser], met machtiging van [eiser] om bij gebreke daarvan de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie en bepaalt dat [eiser] alle kosten van zo’n ontruiming onder overlegging aan [gedaagde] van bescheiden waaruit die kosten blijken mag verhalen op [gedaagde];
d. [Gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen een schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de dagvaarding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
e. [Gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [
Gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [eiser] verzochte en tot veroordeling van hem in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend van de 9de dag na de uitspraak van dit vonnis, althans vanaf de betekening van dit vonnis. [Gedaagde] verzoekt daarnaast verlof tot kosteloos procederen.
3.3
Voorzover van belang voor de uitkomst van deze procedure worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Vast staat dat partijen bij notariële akte zijn overeengekomen dat [gedaagde] het levenslang recht van medegebruik en medebewoning heeft van het aan [eiser] in eigendom toebehorend onroerend goed (hierna ook: het recht), en dat dit recht eindigt in geval van overlijden van [gedaagde] alsmede in geval [gedaagde] afstand doet van dat recht of het onroerend goed metterwoon verlaat.
4.2
Ter zake van de stelling van [eiser] dat [gedaagde] door gedragingen afstand heeft gedaan van het recht wordt het volgende overwogen. Ingevolge het eerste lid van artikel 3:226 BW zijn op het recht de regels betreffende vruchtgebruik van toepassing. Uit artikel 3:224 BW in verbinding met artikel 3:98 BW en het eerste lid van artikel 3:89 BW volgt dat voor het afstand doen door [gedaagde] van het recht een daartoe bestemde tussen partijen op te maken notariële akte is vereist, aan de totstandkoming waarvan [eiser] verplicht is zijn medewerking te verlenen. Gesteld noch is gebleken dat [gedaagde] krachtens een tussen partijen opgemaakte notariële akte afstand heeft gedaan van het Gerecht, terwijl de hier besproken stelling van [eiser] geen steun vindt in het recht, zelfs niet als [gedaagde] het onroerend goed metterwoon heeft verlaten zoals gesteld door [eiser] (waarover hierna meer). Aldus komt niet vast te staan dat [gedaagde] afstand heeft gedaan van het recht.
4.3.1 [
Eiser] stelt verder dat het recht is geëindigd omdat [gedaagde] het onroerend goed metterwoon heeft verlaten, daartoe stellende dat:
i. [Gedaagde] het onroerend goed van meet af aan geheel aan derden heeft verhuurd, daar aldus nooit heeft gewoond en aldus van meet af aan het onroerend goed metterwoon heeft verlaten;
ii. uit het proces-verbaal blijkt dat [gedaagde] het onroerend metterwoon heeft verlaten en woonachtig is in een appartement te [adres].
Ter zake van die door [gedaagde] gemotiveerd bestreden stellingen wordt het volgende overwogen, waarbij voorop wordt gesteld dat als vast komt te staan dat [gedaagde] het onroerend goed metterwoon heeft verlaten, het recht door vervulling van de op dit punt tussen partijen overeengekomen ontbindende voorwaarde teniet is gegaan.
4.3.2
De hiervoor onder i. omschreven stelling van [eiser] mist in het licht van het gemotiveerde verweer van [gedaagde] voldoende nadere grondslag en wordt daarom gepasseerd. Behoudens [bewoner 1], waarvan vaststaat dat hij al 20 jaren met zijn vrouw [bewoner 2] in een op het perceel gelegen appartement woont (en dat is niet het gehele onroerend goed, waarvan is gebleken daar daarvan ook een woonhuis deel uitmaakt), is met name niet nader gesteld wie de beweerdelijke andere op het perceel woonachtige huurder(s) is of zijn. Dit temeer omdat uit voormeld proces-verbaal van de deurwaarder blijkt dat alleen [bewoner 1], zijn vrouw en [gedaagde] in het Bevolkingsregister van Aruba staan ingeschreven als woonachtig te [adres], terwijl is gesteld noch gebleken dat nog meer personen in dat register staan ingeschreven als woonachtig te [adres]. Bij dit alles komt dat de beweerdelijke verhuur door [gedaagde] van het op het perceel gelegen appartement aan derden nog niet met zich brengt dat daardoor het recht tot een einde is gekomen, simpelweg omdat partijen dat niet als ontbindende voorwaarde zijn overeengekomen.
4.3.3
De hiervoor onder ii. omschreven stelling van [eiser] mist eveneens voldoende feitelijke grondslag en wordt daarom ook gepasseerd. Uit het enkele door de deurwaarder gerelateerde bevestigende antwoord van [gedaagde] op de door de deurwaarder in een appartement te [adres] aan [gedaagde] gestelde vraag of zij daar woonde volgt zonder meer niet dat [gedaagde] het onroerend goed metterwoon of definitief heeft verlaten. Het had op de weg van de door [eiser] ingeschakelde deurwaarder gelegen om in het licht van voormeld door [gedaagde] gegeven antwoord verder te vragen of zij niet langer woonachtig was te [adres] en of zij het onroerend goed had verlaten om voortaan definitief woonachtig te zijn in bedoeld appartement te [adres]. Dat nalaten van de deurwaarder komt en blijft voor rekening van [eiser]. Dit één en ander temeer omdat niet valt uit te sluiten dat sprake is van bewoning door [gedaagde] van zowel het appartement te [adres] alsook de op het perceel gelegen woning. Partijen zijn niet overgekomen dat door een dergelijke situatie het recht eindigt.
4.4
Vorenstaande en de omstandigheid dat [eiser] zijn hiervoor onder 4.3.1 omschreven stelling niet anderszins met (beweerdelijke) feitelijkheden heeft onderbouwd brengt met zich dat die stelling, als zijnde onvoldoende feitelijk onderbouwd, eveneens wordt gepasseerd. Aldus komt niet vast te staan dat [gedaagde] de woning definitief of metterwoon heeft verlaten zoals gesteld door [eiser]. Dit één en ander brengt met zich dat de hiervoor onder a. b. en c. omschreven vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen dragen.
4.5
Ter zake van de hiervoor onder d. omschreven vordering van [eiser] wordt het volgende overwogen. [Eiser] stelt als grondslag voor die vordering dat hij door [gedaagde] te vergoeden schade heeft geleden en nog steeds lijdt omdat [gedaagde] van meet af aan [eiser] heeft belet gebruik te maken van zijn recht van medegebruik en medebewoning van het onroerend goed omdat zij dat in zijn geheel heeft verhuurd aan derden. Aldus maakt [gedaagde] zich jegens [eiser] schuldig aan wanprestatie althans onrechtmatig handelen en is zij aansprakelijk voor de daardoor door [eiser] geleden en nog te lijden schade, aldus telkens [eiser]. Ter zake van die door [gedaagde] gemotiveerd bestreden stellingen wordt het volgende overwogen.
4.6
De stelling van [eiser] dat [gedaagde] het onroerend goed in zijn geheel heeft verhuurd aan derden is hiervoor onder 4.3.2 reeds besproken en gepasseerd, hetgeen hier als herhaald en ingelast heeft te gelden.
4.7
Gesteld noch is gebleken dat [gedaagde] anderszins [eiser] het medegebruik en de medebewoning van het onroerend goed belet dan door niet vaststaande gehele verhuur daarvan aan derden. Maar zelfs als dat wel het geval zou zijn, is [gedaagde] dienaangaande eerst schadeplichtig jegens [eiser] als zij ter zake van haar contractuele verplichting om [eiser] in staat te stellen tot medegebruik en medebewoning van (een tussen partijen af te spreken deel van) het onroerend goed in verzuim is geraakt. Niet is gesteld door [eiser] dat dit het geval is. De stelling van [eiser] dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig handelt is gespeend van enige onderbouwing, en wordt daarom gepasseerd.
4.8
Vorenstaande brengt met zich dat ook de hiervoor onder d. omschreven vordering zal worden afgewezen.
4.9
De slotsom luidt dat alle vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen, en dat hij, als zijnde de in het ongelijk gestelde partij, zal worden verwezen in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [gedaagde]. Die kosten worden tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 5 ad afl. 1.250,-- per punt), te vermeerderen met wettelijke rente zoals onbestreden door [gedaagde] verzocht.
4.1
Uit het daartoe door [gedaagde] overgelegde bewijs van onvermogen blijkt dat zij niet in staat is de kosten van deze procedure te dragen. Aan haar zal daarom verlof tot kosteloos procederen worden verleend.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-wijst af het door [eiser] verzochte;
-veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [gedaagde], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de 9de dag na de uitspraak van dit vonnis;
-verleent verlof aan [gedaagde] tot kosteloos procederen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.