ECLI:NL:OGEAA:2021:652

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
AUA202002480
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. S. Lanshage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om toepassing van de verhuisboedelvrijstelling en de uitleg van normale verblijfplaats in het belastingrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 24 november 2021 uitspraak gedaan over een verzoek van de belanghebbende om toepassing van de verhuisboedelvrijstelling. De belanghebbende had zich op 17 maart 2017 uitgeschreven uit de bevolkingsadministratie van Curaçao en was op 18 maart 2017 naar Aruba verhuisd om bij zijn partner te wonen. De belanghebbende stelde dat zijn normale verblijfplaats pas was overgebracht op het moment dat hij een werkvergunning ontving op 6 mei 2019, omdat hij toen pas zeker was dat hij op Aruba kon blijven. De Inspecteur der Belastingen had eerder het verzoek om vrijstelling van invoerrechten voor de verhuisboedel geweigerd, omdat de belanghebbende zijn inboedel pas op 23 juli 2019 had overgebracht.

Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende vanaf 17 maart 2017 zijn persoonlijke binding op Aruba had en dat zijn normale verblijfplaats per die datum was overgebracht. De Inspecteur had terecht geen vrijstelling verleend, omdat de inboedel niet binnen de gestelde termijn was overgebracht. Het Gerecht verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verklaarde het bezwaar ongegrond. Tevens werd bepaald dat de Inspecteur het door de belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 25,- diende te vergoeden. De uitspraak werd mondeling gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Mondelinge uitspraak van 24 november 2021
BBZ nr. AUA202002480
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende in Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
De Inspecteur.

1.BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van
Afl. 25 te vergoeden.

2.PROCESVERLOOP

2.1
Bij beschikking van 24 september 2018 heeft de Inspecteur het verzoek van belanghebbende om vrijstelling van invoerrechten voor zijn verhuisboedel geweigerd.
2.2
Belanghebbende is op 20 augustus 2019 in bezwaar gekomen tegen de beschikking van de Inspecteur.
2.3
De Inspecteur heeft op 7 september 2020 uitspraak op het bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.4
Belanghebbende is op 6 oktober 2020 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar (de bestreden uitspraak). Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 25,-.
2.5
Belanghebbende heeft op 22 januari 2021 een verweerschrift ingediend.
2.6
Belanghebbende en de Inspecteur hebben op 24 november 2021 een pleitnota bij het Gerecht ingediend.
2.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Belanghebbende is verschenen, samen met zijn partner
[naam partner]die ook als gemachtigde optreedt. Namens de Inspecteur is verschenen C. Leijdekkers. Partijen bevonden zich in de zittingszaal in het gerechtsgebouw in Aruba. De rechter en de griffier bevonden zich in een zittingszaal van het gerechtsgebouw in Curaçao. De zitting heeft via een digitale beeld- en geluidverbinding plaatsgevonden.
2.8
Het Gerecht heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting en na een korte schorsing direct mondeling uitspraak gedaan.

3.FEITEN

Het Gerecht gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Belanghebbende heeft gewoond op Curaçao. Op 17 maart 2017 heeft belanghebbende zich uitgeschreven uit de basisadministratie persoonsgegevens van Curaçao en op 18 maart 2017 is belanghebbende vertrokken naar Aruba om zich daar te vestigen bij zijn daar wonende partner. Op 8 juni 2018 is belanghebbende ingeschreven in het bevolkingsregister van Aruba. Op 24 september 2018 heeft belanghebbende een verzoek om toepassing van de zogenoemde verhuisboedelvrijstelling ingediend. Dit verzoek heeft geleid tot deze procedure. Met ingang van 6 mei 2019 is aan belanghebbende een verblijfsvergunning verleend waarbij hem ook toegestaan is te werken. Namens belanghebbende is op
23 juli 2019 aangifte gedaan van de invoer van een deel van zijn goederen. Belanghebbende heeft toen een bedrag van Afl. 1.650,- betaald.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
De Inspecteur heeft in het verweerschrift het standpunt dat het bezwaar niet-ontvankelijk is niet langer ingenomen. Volgens de Inspecteur is het bezwaar wel ontvankelijk maar ongegrond. Belanghebbende heeft zijn normale verblijfplaats overgebracht toen hij zich op 17 maart 2017, ook de datum dat hij zich heeft uitgeschreven op Curaçao, bij zijn partner heeft gevestigd. Volgens de Inspecteur had belanghebbende dus tot 18 maart 2018 de mogelijkheid om zijn inboedel met toepassing van de zogenoemde verhuisvrijstelling in te voeren.
4.2
Belanghebbende voert aan dat zijn normale verblijfplaats pas is overgebracht op het moment dat hij een werkvergunning heeft gekregen en dat was op 6 mei 2019. Op dat moment was immers pas duidelijk dat hij echt op Aruba kon blijven. Nadat hij op Aruba was aangekomen, moesten er veel procedures doorlopen worden. Zo kon hij zich bijvoorbeeld pas inschrijven in het bevolkingsregister na ontvangst van de verblijfsvergunning. Die procedures duren lang en daarop heeft belanghebbende geen invloed. Ter zitting heeft belanghebbende toegelicht dat het voor hem vanaf de aankomst in Aruba onzeker was of hij wel kon blijven op Aruba. Volgens belanghebbende is zijn normale verblijfplaats pas overgebracht toen er een einde kwam aan die onzekerheid op het moment dat hij zijn verblijfs- en werkvergunning had ontvangen.
4.3
Artikel 128, aanhef en eerste lid, onder 8 en onder d, van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer bepaalt dat van de heffing van invoerrecht zijn vrijgesteld goederen uitsluitend bestemd voor het persoonlijk gebruik door bepaalde categorieën of groepen van personen, voor zover het betreft verhuisboedels, voor zover zij uit gebruikte goederen bestaan. Het zevende lid van dit artikel geeft de mogelijkheid om bij landsbesluit voorschriften hieromtrent te stellen.
4.4
In artikel 7, achtste lid, van het Vrijstellingsbesluit (AB 1989, no. GT 55), zoals gewijzigd bij landsbesluit van 1 november 2006, staat dat de met vrijstelling in te voeren goederen binnen twaalf maanden nadat de normale verblijfplaats is overgebracht dienen te zijn ingevoerd, zodanig dat de aangever over de goederen beschikt. Dit kan geschieden in een of meer zendingen. In bijzondere gevallen kan de Inspecteur toestaan dat ook vrijstelling wordt verleend indien de goederen zullen worden ingevoerd nadat de twaalf maandstermijn is verstreken.
4.5
In artikel 7a van het Vrijstellingenbesluit staat dat onder normale verblijfplaats wordt verstaan de plaats waar een persoon gedurende 185 dagen per kalenderjaar wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen verblijft. Heeft een persoon geen beroepsmatige bindingen dan is bepalend de persoonlijke bindingen waaruit de nauwe banden blijken tussen hemzelf en de plaats waar hij woont.
4.6
In de nota van toelichting bij de wijziging van 1 november 2006 staat vermeld dat om te bepalen waar een persoon zijn normale verblijfplaats heeft, dient te worden bepaald waar deze zijn beroepsmatige of persoonlijke bindingen heeft. Onder persoonlijke bindingen dienen te worden verstaan de familie- of sociale bindingen. Deze komen onder andere tot uiting in de plaats waar het gezin, de kinderen of de overige persoonlijke relaties verblijven, in de maatschappelijke en andere sociale bindingen zoals culturele activiteiten, sportclubs, functies in besturen, in het ingeschreven zijn in een bevolkingsregister, in het hebben van een vaste woning, in overige inkomensbronnen en de nationaliteit. De omstandigheden aan de hand waarvan de beoordeling geschiedt waar iemand zijn persoonlijke bindingen heeft, dienen in elk geval in onderling verband en samenhang te worden beschouwd.
4.7
Het Gerecht stelt vast dat belanghebbende aanvankelijk geen beroepsmatige bindingen had. Bepalend zijn dus de persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden blijken tussen hemzelf en de plaats waar hij woont. Belanghebbende is op
17 maart 2017 uitgeschreven uit de bevolkingsadministratie van Curaçao en hij is vanaf dat moment ook bij zijn partner op Aruba gaan wonen. De Inspecteur heeft gelet op van deze omstandigheden kunnen oordelen dat belanghebbende vanaf
17 maart 2017 zijn persoonlijke binding heeft op Aruba. Per die datum is dus zijn normale verblijfplaats overgebracht naar Aruba. Nu belanghebbende pas zijn inboedel heeft overgebracht per 23 juli 2019, heeft de Inspecteur belanghebbende dus terecht geen vrijstelling verleend. In wat belanghebbende aanvoert, ziet het Gerecht geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 7, achtste lid, van het Vrijstellingsbesluit.
4.8
Het Gerecht heeft begrip voor het onzekere gevoel bij belanghebbende over het mogen blijven op Aruba dat hij in zijn beginperiode had en dat dat gevoel pas bij hem verdween toen hem een verblijfs- en werkvergunning was verleend. Maar die omstandigheden maken niet dat op dat moment pas de normale verblijfplaats is overgebracht. De door belanghebbende genoemde procedures kunnen lang duren en dat botst met de achtergrond van de twaalf maanden eis zoals door de Inspecteur ter zitting toegelicht. Het wordt dan voor de inspecteur steeds moeilijker om te controleren of de overgebrachte goederen nog steeds iemands eigen en gebruikte inboedelgoederen zijn.
4.9
Ter zitting heeft belanghebbende toegelicht dat personen bij DIMAS hem hadden gezegd dat hij eerst de procedure over de verblijfsvergunning kon afwachten en pas daarna zijn inboedel met vrijstelling kon overbrengen. Dit punt heeft belanghebbende pas op de zitting naar voren gebracht en is onvoldoende concreet onderbouwd om voor het Gerecht te oordelen dat de Inspecteur om die reden in dit geval de vrijstelling had moeten verlenen, nog daargelaten of wat de personen bij DIMAS zouden hebben gezegd aan de Inspecteur toe te rekenen is.
4.1
Dat de voorlichting op de website van de Inspecteur wellicht scherper kan, zoals belanghebbende ook in zijn pleitnota en ter zitting heeft toegelicht, is iets waar de Inspecteur naar kan kijken, maar die omstandigheid verplicht de Inspecteur evenmin om in dit geval in strijd met de regeling vrijstelling toe te kennen.
4.11
Omdat de Inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, verklaart het Gerecht het beroep gegrond. Het Gerecht vernietigt de bestreden uitspraak en verklaart het bezwaar van belanghebbende ongegrond. Het Gerecht zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt het Gerecht dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 25,- aan hem vergoedt.
5. Ter zitting heeft het Gerecht partijen gewezen op de mogelijkheid tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen op de hierna vermelde wijze.
Deze uitspraak is mondeling gegeven door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en is uitgesproken op 24 november 2021, in tegenwoordigheid van P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.
de griffier de rechter
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieAUA@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300