ECLI:NL:OGEAA:2021:667

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
AUA202103221
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van uitzetting van een illegaal verblijvende persoon

Op 8 december 2021 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak waarin de verzoeker, verblijvend in Aruba, een verzoek indiende tot het treffen van een voorlopige voorziening op basis van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De verzoeker was in december 2020 clandestien Aruba binnengekomen en was op 29 september 2021 door de politie aangehouden. De minister van Justitie had op 29 oktober 2021 een bevelschrift tot uitzetting van de verzoeker uitgevaardigd, waartegen de verzoeker bezwaar had gemaakt en een verzoek tot schorsing van het bevel had ingediend. Tijdens de zitting op 24 november 2021 werd het verzoek behandeld, waarbij de verzoeker aanvoerde dat hij een asielwens had geuit en dat hij niet kon worden uitgezet totdat op zijn asielaanvraag was beslist.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker, nu meerderjarig en zonder geldige verblijfstitel, onder de gronden voor verwijdering viel zoals vermeld in de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu). De rechter bevestigde dat de minister van Justitie het recht had om de verzoeker uit te zetten, maar dat de uitzetting niet kon plaatsvinden voordat op de asielaanvraag was beslist. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de verzoeker niet zodanig spoedeisend waren dat de verzochte voorziening moest worden getroffen. Uiteindelijk werd het verzoek tot schorsing van het bevel tot uitzetting afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Uitspraak van 8 december 2021
Lar nr. AUA202103221

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M. van Wilgen en S. Orman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van29 oktober 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Daartegen heeft verzoeker op 2 november 2021 bezwaar gemaakt.
Op 3 november 2021 heeft verzoeker het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 november 2021, waar zijn verschenen partijen bij hun gemachtigden voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Voor zover hier van belang kan, ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, indien krachtens deze landsverordening een bezwaarschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder sub d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen, die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere noodzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
De feiten
2.1
Verzoeker is in december 2020 Aruba clandestien binnengekomen.
2.2
Verzoeker is op 29 september 2021 door de politie aangehouden en overgebracht naar de afdeling vreemdelingentoezicht van Guarda Nos Costa.
2.3
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
2.4
Bij bevelschrift van diezelfde datum heeft verweerder de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
2.5
Bij uitspraak van 4 oktober 2021 heeft de rechter-commissaris de inbewaringstelling van verzoeker rechtmatig geacht.
2.6
Nadien is de inbewaringstelling van verzoeker opgeheven en is aan verzoeker een meldplicht opgelegd.
De standpunten van partijen
3.1
Aan het bevel tot uitzetting heeft verweerder onder meer ten grondslag gelegd dat verzoeker sinds december 2020 zonder een geldige verblijfstitel alhier verblijft, dat zijn illegale verblijf niet behoeft te worden gedoogd, en dat er geen grond is om verzoeker nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van het bevel tot uitzetting. Aan dat verzoek heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat hij bij het horen een asielwens heeft geuit, en hij, totdat op de aldus in te dienen aanvraag is beslist ingevolge het Vluchtelingenverdrag niet kan worden uitgezet.
De beoordeling
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat nu verzoeker, inmiddels meerderjarig, alhier zonder geldige verblijfstitel is aangetroffen, zich de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu vermelde grond voor verwijdering voordoet. Dit betekent dat verweerder bevoegd is verzoeker uit te zetten.
5.2
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat aan verzoeker, gegeven de door hem geuite asielwens, alsnog de mogelijkheid dient te worden geboden om zijn asielaanvraag conform de voorgeschreven procedure in te dienen. Het vluchtelingenrechtelijke verbod op refoulement, dat inhoudt dat een persoon niet teruggezonden mag worden naar een land waar hij of zij vervolging vreest, vereist ook in het geval van verzoeker, dat de uitzetting niet wordt geeffectueerd, voordat op zijn aldus in te dienen asielaanvraag is beslist. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dit verbod te respecteren en niet tot uitzetting over te gaan voordat de minister van Integratie op de asielaanvraag van verzoeker heeft beslist. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat de door verzoeker gestelde belangen zodanig spoedeisend zijn, dat de verzochte voorziening dient te worden getroffen.
6. Voor zover verzoeker betoogt dat hij ten onrechte als minderjarige in bewaring is gesteld, valt dat buiten het kader van deze procedure, die de uitzetting betreft.
7. Het verzoek zal worden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.