ECLI:NL:OGEAA:2021:685

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
AUA202100700
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking en beëindiging bijstandsuitkering met verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft appellante, wonend in Aruba, beroep ingesteld tegen de besluiten van de Minister van Sociale Zaken en Arbeid, die op 5 juni 2019 de bijstandsuitkering van appellante heeft ingetrokken en beëindigd. De Minister heeft op 4 februari 2021 het bezwaar van appellante buiten behandeling gesteld, wat leidde tot de rechtszaak. Appellante betoogde dat haar bezwaar ten onrechte buiten behandeling was gesteld en dat de intrekking van haar bijstandsuitkering onterecht was, omdat haar gezinsinkomen volgens haar onder het normbedrag lag. Het gerecht heeft de zaak op 25 oktober 2021 behandeld, waarbij appellante in persoon verscheen en de Minister vertegenwoordigd was door mr. Y.F.M. Kaarsbaan.

Het gerecht oordeelde dat appellante tijdig bezwaar had gemaakt en dat het bezwaar voldeed aan de vereisten. De rechter stelde vast dat de Minister niet tijdig op het bezwaar had beslist, waardoor de redelijke termijn was overschreden. De totale duur van de behandeling van het bezwaar en beroep was twee jaar en vijf maanden, wat vijf maanden langer was dan de redelijke termijn. Dit leidde tot de conclusie dat de Minister aansprakelijk was voor de immateriële schade die appellante had geleden door deze overschrijding. De rechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beschikking van 4 februari 2021 en verplichtte de Minister om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Minister veroordeeld tot betaling van Afl. 500,- aan appellante als schadevergoeding en werd het griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

Uitspraak van 6 december 2021
Lar nr. AUA202100700

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellante],

wonend in Aruba,
APPELLANTE
procederend in persoon,
gericht tegen:

DE MINITER VAN SOCIALE ZAKEN EN ARBEID,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij onderscheiden beschikkingen van 5 juni 2019 heeft verweerder de beschikking waarbij de bijstand aan appellante met ingang van december 2018 werd verhoogd ingetrokken, de bijstand aan appellante met ingang van mei 2019 beëindigd, en aan haar medegedeeld dat zij een schuld van Afl. 3.840,- heeft.
Bij beschikking van 4 februari 2021 heeft verweerder het daartegen door appellante op 9 juli 2019 gemaakte bezwaar buiten behandeling gesteld.
Daartegen heeft appellante op 15 maart 2021 beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerder heeft op 5 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2021, waar appellante in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
1. Aan de beschikking van 4 februari 2021 heeft verweerder ten grondslag gelegd het tijdsverloop sinds het indienen van het bezwaarschrift door appellante.
2. Appellante betoogt dat verweerder ten onrechte haar bezwaar buiten behandeling heeft gesteld. Zij voert verder aan dat verweerder ten onrechte haar bijstand heeft stopgezet en ingetrokken en dus ook ten onrechte aan haar heeft medegedeeld dat zij een schuld heeft. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het gezinsinkomen boven het normbedrag uitkomt, aldus appellante.
2.1
Dit betoog slaagt. Appellante heeft het bezwaarschrift tijdig ingediend, en heeft daarin de gronden waarop het bezwaar berust vermeld. Ook overigens voldoet het bezwaarschrift aan de daaraan te stellen vereisten, nog daargelaten dat verweerder aan de beschikking van 4 februari 2021 niet ten grondslag heeft gelegd dat niet is voldaan aan enig vereiste en dat appellante, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, dat verzuim niet heeft hersteld. Aldus is er geen grond voor verweerder om af te zien van een heroverweging van de beschikkingen van 5 juni 2019. Dat verweerder heeft nagelaten tijdig op het bezwaar te beslissen, waardoor tussen het indienen van het bezwaarschrift en de beslissing op bezwaar geruime tijd is verstreken, ontslaat verweerder niet van die verplichting.
3. Appellante betoogt dat zij 19 maanden heeft moeten wachten op een beschikking op haar bezwaar, waarbij bovendien geen inhoudelijke heroverweging is gegeven, en dat zij gedurende al die tijd van bijstand verstoken is geweest. Het gerecht begrijpt dat appellante hiermee een beroep doet op overschrijding van de redelijke termijn.
3.1
Vaststaat dat appellante op 9 juli 2019 bezwaar heeft gemaakt tegen de onderscheiden beschikkingen van 5 juni 2019. Bij uitspraak van heden beslist het gerecht op het tegen de beschikking op het aldus gemaakte bezwaar ingestelde beroep. De behandeling van het bezwaar en beroep heeft daarmee twee jaar en vijf maanden geduurd. De redelijke termijn is dus met vijf maanden overschreden en dat komt, gelet op het tijdsverloop tussen de beschikkingen van 5 juni 2019 en de beschikking van 4 februari 2021, geheel voor rekening van verweerder. Verweerder moet daarom worden veroordeeld tot vergoeding van door appellante geleden immateriële schade van Afl. 500,-.
4. Het beroep is gegrond. De beschikking van 4 februari 2021 dient te worden vernietigd.
Verweerder dient een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van deze uitspraak.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beschikking van 4 februari 2021;
  • bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder om aan appellante een vergoeding van immateriële schade van Afl. 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn te betalen;
  • gelast dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan haar wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 6 december 2021, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.