ECLI:NL:OGEAA:2021:85

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
AUA202003346
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van voorschot op schadevergoeding na verkeersongeval

In deze zaak heeft eiser, betrokken bij een verkeersongeval op 4 september 2020, een kort geding aangespannen tegen gedaagde om betaling van een voorschot op de geleden schade. Eiser heeft schade geleden door een aanrijding met een Jeep Wrangler, bestuurd door gedaagde. Eiser vordert een bedrag van Afl. 15.975,55, subsidiair Afl. 10.845,41, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval. Gedaagde heeft eerder een bedrag van Afl. 29.442,71 aan eiser voldaan, maar heeft geweigerd het resterende bedrag te betalen. Eiser stelt dat de schade bestaat uit diverse kostenposten, waaronder schade aan zijn auto, huurkosten voor een vervangende auto, en kosten voor een gehoorapparaat.

Tijdens de procedure heeft gedaagde verweer gevoerd, onder andere door te stellen dat eiser geen spoedeisend belang heeft en dat de schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vordering, gezien de reeds ingetreden schade en de kosten die eiser heeft gemaakt. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de schade door eiser voldoende is onderbouwd en dat gedaagde zich als debiteur heeft verbonden om het vastgestelde schadebedrag aan eiser te voldoen.

Uiteindelijk heeft het Gerecht de vordering van eiser toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van Afl. 15.975,55, vermeerderd met wettelijke rente, en in de kosten van de procedure. Het vonnis is uitgesproken door rechter J.J. Verhoeven op 12 maart 2021.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 12 maart 2020
Behorend bij KG nr. AUA202003346
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[naam eiser],
te Aruba,
EISER, hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
[naam gedaagde],
te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. R. Marchena.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, ingediend op 14 december 2020;
-de producties van [gedaagde];
-de akte wijziging eis van [eiser], ingediend op 3 februari 2021;
-de pleitnota’s van partijen;
-de mondelinge behandeling op 4 februari 2021, waar zijn verschenen partijen in persoon en bijgestaan door hun gemachtigden.
1.2
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
eiser] is op 4 september 2020 betrokken geweest bij een verkeersongeval, waarbij hij met zijn Toyota Tundra is aangereden door een Jeep Wrangler, die werd bestuurd door [gedaagde].
2.2
Op 7 oktober 2020 hebben [gedaagde] en zijn vader een door RSI Recovery Solutions & Investigations opgesteld schadeoverzicht ondertekend (verzoekschrift, prod. 4).
2.3 [
gedaagde] heeft op 30 december 2020 een bedrag van Afl. 24.875,- en op 3 februari 2021 een bedrag van Afl. 4.567,71 ten titel van voorschot aan [eiser] voldaan.
2.4 [
eiser] heeft [gedaagde] verzocht om het resterend voorschot op de schadevergoeding te betalen, maar [gedaagde] heeft aan dit verzoek niet voldaan.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiser] vordert - na eiswijziging - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een voorschot op de geleden schade primair van Afl. 15.975,55 en subsidiair van Afl. 10.845,41, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 september 2020 en onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2
Hij stelt daartoe dat hij schade heeft geleden door de aanrijding en dat die schade bestaat uit: schade aan de auto Afl. 24.175,-, gehoorapparaten Afl. 4.499,97, bril Afl. 1.523,20, autohuur Afl. 11.340,-, accu buitenboordmotor Afl. 1.287,21, chiropractor/ fysiotherapeut Afl. 445,-, het afslepen van de auto Afl. 75,-, telefoonkosten Afl. 72,88 en incassobureau RSI Recovery Solutions Afl. 2.000,-.
In totaal bestaat de schade daarmee vooralsnog uit een bedrag van Afl. 45.418,26, aldus [eiser]. Na aftrek van de reeds betaalde voorschotten, heeft [eiser] nog recht op betaling van het gevorderde bedrag van Afl. 15.975,55. Nu [gedaagde] een schuldbekentenis heeft getekend voor het bedrag van Afl. 40.288,12 is in ieder geval het subsidiar gevorderde bedrag zonder meer toewijsbaar.
3.2 [
gedaagde] voert verweer en voert daartoe - kort weergegeven - aan dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij de vordering.. Verder wijst hij op het ontbreken van (medische) informatie met betrekking tot de schadeposten chiropractor/fysiotherapeut en een voldoende onderbouwing van de gestelde schadeposten. Hij betwist dat sprake is van causaal verband tussen het ongeval en de schadeposten betreffende de bril, het gehoorapparaat en de accu van de buitenboordmotor. Hij betwist dat hij een schuldbekentenis heeft ondertekend en stelt dat het slechts een sommatiebrief betreft die hij voor ontvangst heeft getekend en dat die brief geen bindende gevolgen heeft. Verder betwist hij de buitengerechtelijke incassokosten.
3.3
Het Gerecht zal hierna, waar nodig, nader op de standpunten van partijen ingaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
De spoedeisendheid van de gevraagde voorziening volgt uit de aard van de vordering.
4.2
Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is plaats indien (i) er sprake is van een spoedeisend belang bij een onmiddellijke voorziening en indien (ii) het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is, waarbij voorts (iii) in de belangenafweging het risico van onmogelijkheid van terugbetaling moet worden betrokken (“restitutierisico”). Algemeen uitgangspunt bij beoordeling is dat met het oog op het restitutierisico terughoudendheid op zijn plaats is. Van de eisende partij en de rechter die de vordering toewijst, mag worden verlangd dat naar behoren feiten en omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden. Met inachtneming van het voorgaand overweegt het gerecht als volgt.
4.3
De vraag is of [eiser] de door hem gestelde schade voldoende heeft onderbouwd. Voorshands is aannemelijk dat partijen in onderling overleg de omvang van de schade voorlopig hebben begroot op Afl. 40.288,12. Een door RSI opgesteld overzicht van de schade is door [gedaagde] en zijn vader ondertekend. Het verweer van [gedaagde] dat dit alleen voor ontvangst is ondertekend en dat [gedaagde] door de ondertekening niet heeft ingestemd met de omvang van de schade wordt verworpen. Het Gerecht verwijst naar de tekst in het vak
zonder enig voorbehouden de tekst onder de handtekening
debiteur. Daarmee is voorshands aannemelijk geworden dat de schade in ieder geval op dit bedrag door partijen is begroot en dat [gedaagde] zich als debiteur heeft verbonden om het vastgestelde schadebedrag aan [eiser] te voldoen.
4.3
Door [gedaagde] is een totaalbedrag van Afl. 29.442,71 voldaan, zodat uit de ondertekende bekentenis volgt dat [gedaagde] in ieder geval nog een bedrag van Afl. 10.845,41 verschuldigd is, zoals [eiser] terecht heeft gesteld. Het subsidiair gevorderde is daarmee in ieder geval toewijsbaar.
4.4
Uit het door [gedaagde] ondertekende formulier volgt niet dat de schade op maximaal dit bedrag wordt begroot en dat hij niet aansprakelijk gesteld kan worden door [eiser] voor het meerdere. [eiser] is dus bevoegd om een hoger bedrag te vorderen indien blijkt dat hij meer schade heeft geleden. Volgens [eiser] is voorshands aannemelijk dat de schade minstens op Afl. 45.418,26 kan worden begroot. Door [gedaagde] wordt dit betwist.
Schade aan auto
4.5
Het verweer dat de auto (economisch) total-loss is, omdat de dagwaarde van de auto Afl. 38.000,00 bedraagt en dat om die reden de herstelkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, wordt verworpen. Door [eiser] is onbetwist gesteld dat hij de auto in 2015 in Nederland heeft gekocht voor € 100.000 en dat hij in 2019 bij de invoer van de auto in Aruba nog Afl. 22.000,00 aan invoerrechten heeft moeten betalen. Daarmee is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat de auto op het moment van de aanrijding nog een restwaarde had van Afl. 38.000 zoals door [gedaagde] is gesteld. Bovendien heeft [eiser] er terecht op gewezen dat partijen overeenstemming hebben bereikt omtrent een deel van de herstelkosten van de auto, zodat partijen ervan uit gaan dat herstel van de auto reëel is en dat de kosten daarvan als schade dienen te worden vergoed.
Huurkosten
4.6
De huur van een vervangende auto gedurende het herstel van de auto, is schade die naar het voorshands oordeel van het gerecht voor vergoeding in aanmerking komt. Dat [eiser] nog twee andere auto’s heeft, doet daaraan niet af. [eiser] heeft onvoldoende betwist gesteld dat hij de aangereden auto gebruikte voor het vervoer van bouwmaterialen en dat de 2 andere auto’s die hij heeft daarvoor niet geschikt zijn. Hij heeft dus een auto moeten huren die hiervoor wel geschikt is. Bovendien is op grond van de niet betwiste stellingen voorshands voldoende aannemelijk geworden dat de 2 andere auto’s ook worden gebruikt om ter beschikking te stellen aan gasten die appartementen van [eiser] en zijn echtgenote huren, zodat deze auto’s niet voortdurend ter beschikking staan van [eiser]. Dat de auto’s geen ‘v-nummerbord’ hebben en niet voor de verhuur (aan willekeurige derden) zijn bestemd, doet daaraan niet af.
4.7
Het verweer dat [eiser] slechts vergoeding van drie dan wel veertien dagen autohuur kan vorderen, wordt verworpen. Dat dit een termijn is in verzekerings-voorwaarden, wil niet zeggen dat [eiser] niet genoodzaakt is om voor een langere termijn gedurende de reparatie van de auto een andere auto te huren. Van [eiser] kan wel worden verwacht dat de reparatie van de auto voortvarend ter hand wordt genomen en zo snel mogelijk tot een einde wordt gebracht. Van de zijde van [gedaagde] zijn geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [eiser] het herstel onnodig traag ter hand neemt. Voorshands is voldoende aannemelijk geworden dat de termijn tot nog toe redelijk is en dat de tot op heden gevorderde huurkosten redelijk zijn.
Gehoorapparaat
4.8
Tijdens het debat heeft [gedaagde] erkend dat het gehoorapparaat door het ongeval verloren is gegaan. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat dit gehoorapparaat twee jaar geleden weliswaar is vergoed door de verzekeraar (met een eigen bijdrage van € 700), maar dat hij pas over drie jaar in aanmerking komt voor een nieuw gehoorapparaat op kosten van de verzekeraar. Hij moet zelf de aanschaf van een nieuw apparaat bekostigen. Dat brengt mee dat de kosten voor de aanschaf van een nieuw gehoorapparaat volledig als schade moeten worden aangemerkt. Omdat de kosten van gehoorapparaat normaal gesproken worden vergoed door de verzekeraar en niet worden gedragen door [eiser], draagt [eiser] normaal gesproken geen kosten in verband met de afschrijving. Om die reden is er thans geen grond om afschrijvingskosten op de schade in mindering te brengen.
Bril
4.9
De hoogte van de schade door beschadiging van de reservebril is niet betwist. Deze schade is echter, zo begrijpt het Gerecht het verweer op dit punt, een gevolg van eigen schuld van [eiser] omdat hij de reservebril thuis had moeten laten liggen en in ieder geval in een brillenkoker had moeten doen. Dit verweer wordt verworpen. Niet valt in te zien waarom een brildrager geen reservebril in de auto mag hebben en waarom deze per se moet worden opgeborgen in een brillenkoker. De schade aan de reservebril komt dan ook voor vergoeding in aanmerking.
Accu buitenboordmotor, chiropractor/fysiotherapeut, afslepen van de auto en telefoonkosten
4.1
Deze schadeposten zijn door [eiser] voldoende onderbouwd en door [gedaagde] onvoldoende betwist. Daarmee is voorshands aannemelijk dat deze kosten als gevolg van het auto-ongeluk door [eiser] zijn gemaakt. Naar het oordeel van het Gerecht zijn het ook redelijke kosten.
Buitengerechtelijke incassokosten (RSI incassobureau)
4.11
Voorshands is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt.
Slotsom
4.12
De conclusie van het voorgaande is dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat de schade die [eiser] heeft geleden in ieder geval het door hem begrote bedrag van Afl. 45.418,26 bedraagt. [gedaagde] heeft hierop in totaal een bedrag van Afl. 29.442,71 in mindering voldaan. Het gerecht acht het resterende bedrag van Afl. 15.975,55 thans in kort geding toewijsbaar. Enerzijds is de omvang van de schade voldoende aannemelijk geworden en anderzijds zijn van de zijde van [gedaagde] geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat het restitutierisico aan toewijzing van dit bedrag als een voorschot in de weg staat. Nu de schade reeds daadwerkelijk is ingetreden en de betreffende kostenposten dus door [eiser] worden gedragen, heeft hij een voldoende spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering. Deze zal dan ook als hierna vermeld worden toegewezen.
4.13
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van [eiser] worden begroot op Afl. 750,- aan vast recht, op Afl. 247,85 aan explootkosten en op Afl. 2.500,- aan salaris van gemachtigde, derhalve in totaal op Afl. 3.497,85.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen Afl. 15.975,55 te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 4 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [eiser] worden begroot op Afl. 750,- aan griffierecht, Afl. 247,85 aan explootkosten en Afl. 2.500,- aan salaris van de gemachtigde;
5.3
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 12 maart 2021, in aanwezigheid van de griffier.