ECLI:NL:OGEAA:2021:95

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
AUA201000017
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verval van instantie in civiele procedure met betrekking tot geldlening

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 24 maart 2021 een rolbeschikking gegeven in een civiele procedure tussen eiseres en gedaagde. De procedure betreft een geschil over een overeenkomst van geldlening van 14 juni 2006, waarbij gedaagde een bedrag van Afl. 60.000,00 diende terug te betalen. Eiseres heeft in het verleden geen proceshandelingen verricht sinds de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie op 21 mei 2013, wat gedaagde ertoe heeft aangezet om verval van instantie te verzoeken. Gedaagde heeft in zijn akte van 24 februari 2021 gesteld dat er sprake is van verval van instantie, omdat er sinds de uitspraak van het Hof geen verdere proceshandelingen zijn verricht. Het gerecht heeft echter geoordeeld dat gedaagde, op basis van het tussenvonnis van 3 oktober 2012, de partij is die een proceshandeling moet verrichten. Hierdoor kan alleen eiseres verval van instantie vorderen, niet gedaagde. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om zich uit te laten over het vervolg van de procedure, wat het gerecht aanleiding heeft gegeven om de zaak door te halen. De rolrechter heeft de vordering tot verval van instantie afgewezen en de zaak doorgehaald op de rol van heden.

Uitspraak

Rolbeschikking van 24 maart 2021
Behorend bij AUA201000017 AR
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
ROLBESCHIKKING
in de zaak van:
[naam eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres, hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: voorheen de advocaat mr. M.M. Malmberg,
thans procederende in persoon,
tegen:
[naam gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot en met 21 mei 2013 blijkt uit het vonnis in hoger beroep van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van die datum. Het verdere verloop blijkt uit:
- de brief d.d. 3 december 2020 van de gemachtigde van [gedaagde] aan het gerecht;
- de brief d.d. 16 december 2020 van het gerecht aan [eiseres];
- de brief d.d. 16 december 2020 van het gerecht aan [gedaagde];
- de akte d.d. 24 februari 2021 van [gedaagde].
1.2
Vervolgens is de zaak nader verwezen naar de rol van heden voor het wijzen van een rolbeschikking.

2.DE BEOORDELING

2.1
In het tussenvonnis van dit gerecht d.d. 3 oktober 2012 is [gedaagde] toegelaten om tegenbewijs te leveren tegen het voorshands afdoende bewezen feit dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening d.d. 14 juni 2006 bestaat voor een bedrag van Afl. 60.000,00, welk bedrag [gedaagde] uiterlijk binnen twee jaar moest terugbetalen.
2.2
Bij verzoekschrift van 16 oktober 2012 heeft [gedaagde] het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: het Hof) toestemming verzocht tot het instellen van tussentijds appel tegen het tussenvonnis van het gerecht. In het vonnis van 21 mei 2013 heeft het Hof dit verzoek afgewezen.
2.3
In de brief van 3 december 2020 aan het gerecht heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van verval van instantie, omdat er sedert de uitspraak van het Hof geen proceshandelingen meer zijn verricht. In zijn akte van 24 februari 2021 heeft [gedaagde] gesteld dat hij in de eerder genoemde brief verval van instantie heeft verzocht.
2.4
Het gerecht begrijpt uit de akte van 24 februari 2021 dat [gedaagde] verval van instantie verzoekt. Voor dat verzoek bestaat geen wettelijke grondslag, waartoe het volgende geldt.
2.5
Op grond van het tussenvonnis d.d. 3 oktober 2012 is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren. Dat betekent dat [gedaagde] de partij is die op grond van het tussenvonnis een proceshandeling dient te verrichten. Op grond van artikel 210 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv.) kan in het geval een proceshandeling waarvoor de zaak staat, gedurende een periode langer dan 12 maanden niet is verricht, de wederpartij van de partij die de proceshandeling moet verrichten, verval van instantie vorderen. Op grond van deze bepaling kan dus [eiseres] en niet [gedaagde] verval van instantie vorderen vanwege het feit dat [gedaagde] de hem opgedragen proceshandeling niet verricht.
2.6
Het gerecht heeft [eiseres] in de brief van 16 december 2020 in de gelegenheid gesteld om zich op de rol van 24 februari 2021 uit te laten over het verdere vervolg van de procedure. [eiseres] heeft van de haar geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt. Het gerecht ziet in het verloop van de procedure en de omstandigheid dat [eiseres] zich niet heeft uitgelaten aanleiding om de zaak op de rol door te halen.

3.DE UITSPRAAK

De rolrechter in dit gerecht:
3.1
wijst af de vordering tot verval van instantie;
3.2
haalt de zaak door op de rol van heden.
Deze rolbeschikking is gegeven door mr. J.J. Verhoeven, rolrechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Rechter: mr. J.J. Verhoeven
Bijzondere kenmerken: