ECLI:NL:OGEAA:2022:11

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
AUA202103749
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen bevelschrift tot uitzetting

In deze zaak heeft de verzoeker, verblijvend in Aruba, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen een bevelschrift tot uitzetting dat op 17 november 2021 door de Minister van Justitie was afgegeven. De verzoeker, die op 7 november 2019 als toerist Aruba binnenkwam, had een verblijfsduur van 30 dagen en heeft sindsdien zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleven. Na een eerdere afwijzing van zijn aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, heeft de verzoeker op 8 december 2021 bezwaar gemaakt tegen de uitzetting en een verzoekschrift ingediend bij het gerecht. De zitting vond plaats op 29 december 2021, waar beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De voorzieningenrechter heeft de wettelijke kaders van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) en de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) besproken. De rechter oordeelde dat de verzoeker niet voldeed aan de vereisten voor een hardheidsclausule en dat er geen concreet zicht op legalisering van zijn verblijf bestond. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Minister van Integratie bevoegd was om de verzoeker uit te zetten, gezien het feit dat hij zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de rechter oordeelde dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 12 januari 2022, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 12 januari 2022
Lar nr. AUA202103749

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: ing. L.A Stephens,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 17 november 2021 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 8 december 2021 bezwaar gemaakt.
Op 8 december 2021 heeft verzoeker tevens bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 29 december 2021, alwaar zijn verschenen partijen bij hun gemachtigden voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Voor zover hier van belang kan, ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, indien krachtens deze landsverordening een bezwaarschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder sub d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen, die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere noodzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
1.3
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), kan een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, worden geweigerd in verband met de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren.
1.4
Het beleid ter uitvoering van de hem in artikel 9 van de Ltu gegeven bevoegdheid heeft verweerder neergelegd in het Toelatingshandboek 2018 (het Handboek). In hoofdstuk 1, paragraaf 1.5.4 van het Handboek is bepaald dat het in bijzondere gevallen wenselijk kan zijn om onder bijzondere omstandigheden de mogelijkheid te geven tot het toepassen van een hardheidsclausule ten aanzien van bepaalde aanvragen.
1.5
Om een beroep te kunnen doen op een verzoek in het kader van een hardheidsclausule, dient ten aanzien van de aanvrager (paragraaf 1.5.4.1):
1. geen ander verblijfsdoel van toepassing te zijn om in aanmerking te kunnen komen, en;
2. hij/zij zich reeds (of steeds) op Aruba dient te bevinden, en;
3. te voldoen aan de minimumvereisten voor een hardheidsclausule beoordeling zoals
opgenomen onder 1.5.4.2 en;
4. de verplichte leges zijn betaald.
1.6
In paragraaf 1.5.4.2 is bepaald dat een aanvrager in de hiernavolgende situaties een verzoek zou kunnen indienen voor een hardheidsclausule:
1. het betreft een ingeburgerde rijksgenoot met een bijzondere binding met Aruba
(ingeburgerd refereert aan o.a. tijdsbestek op Aruba, volgen/afronden van onderwijs op
Aruba of bijzondere familierechtelijke betrekkingen), of;
2. in gevallen van klemmende redenen van humanitaire aard (bv. verplichte migratie
wegens natuurrampen (bv. St. Maarten), of;
3. in gevallen van klemmende redenen van humane aard (bv. langdurig verblijf op Aruba
gecombineerd met hoge leeftijd van aanvrager en niet voldoen aan verblijfsdoel
“pensioen”), of;
4. op Aruba geboren of op zeer jonge leeftijd op Aruba woonachtigen die door verloop van
tijd reeds meerderjarig zijn geworden en een bijzondere, te onder bouwen binding met
Aruba hebben, of;
5. bij langdurig verblijf op Aruba, waarbij betrokkene kan aantonen dat hij minstens 120
maanden legaal verblijf heeft gehad doch zijn verblijf is onderbroken door verblijfsgaten
van meer dan 5 jaren, indien hij gemotiveerd en met redenen omkleed een beroep kan
doen op een uitzonderlijke situatie, of;
6. andere, nader te bepalen en met redenen omklede aanvragen.
De feiten
2.1
Verzoeker is op 7 november 2019 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van 30 dagen.
2.2
Verzoeker heeft op 28 januari 2020 een eerste aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel huishoudelijk inwonend personeel ingediend.
2.3
Bij beschikking van 21 april 2020 heeft de minister van Integratie de aanvraag van verzoeker afgewezen.
2.4
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beschikking op zijn aanvraag.
Bij beschikking van 16 november 2020 is het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
2.5
Verzoeker is op 17 november 2021 tijdens een verkeerscontrole door de politie aangehouden en overgebracht naar de afdeling vreemdelingentoezicht van Guarda Nos Costa.
2.6
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen en hem een periode van niet-toelating van 30 maanden opgelegd.
2.7
Bij bevelschrift van diezelfde datum is ook verzoekers inbewaringstelling bevolen. Deze inbewaringstelling is door de rechter-commissaris op 19 november 2021 rechtmatig geacht.
2.8
Verzoeker heeft op 12 december 2021 een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel bijzondere band met Aruba ingediend.
2.9
Aan verzoeker is op 16 december 2021 een meldingsplicht opgelegd.
De standpunten van partijen
3.1
Aan het bestreden uitzettingsbevel heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker sinds 8 december 2019 zonder een geldige verblijfstitel alhier verblijft, dat zijn illegale verblijf niet behoeft te worden gedoogd, en dat er geen grond is om verzoeker nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van het bestreden uitzettingsbevel. Aan dat verzoek heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat het uitzettingsbevel talloze onjuistheden bevat, waardoor dit niet in stand kan blijven. Voorts woont hij samen met een Arubaanse Nederlander, met wie hij een in Aruba geboren minderjarig kind heeft. Onder deze omstandigheden zal, gelet op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de hardheidsclausule, de minister van Integratie gehouden zijn hem tot verblijf in Aruba toe te laten, aldus verzoeker. Ter zitting heeft verzoeker in dit verband aangevoerd dat hij inmiddels een nieuwe aanvraag heeft ingediend met als doel bijzondere band met Aruba.
De beoordeling
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat nu verzoeker na het verlopen van de geldigheidsduur van zijn toeristisch verblijf zonder geldige verblijfstitel alhier is aangetroffen, zich de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu vermelde grond voor uitzetting voordoet, zodat verweerder bevoegd is verzoeker uit te zetten.
6.1
De voorzieningenrechter begrijpt het beroep van verzoeker op de hardheidsclausule en artikel 8 EVRM, onder verwijzing naar de aanvraag van 12 december 2021, aldus dat hij betoogt dat concreet zicht op legalisering van zijn verblijf bestaat.
6.2
Dit betoog faalt. De enkele omstandigheid dat verzoeker een aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft ingediend, waarbij hij een beroep op de hardheidsclausule en artikel 8 EVRM heeft gedaan, brengt niet met zich dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid verzoeker uit te zetten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet op voorhand duidelijk is dat de minister van Integratie gehouden is de verzochte verblijfsvergunning aan verzoeker te verlenen, daar uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat verzoeker aan de vereisten om met toepassing van de hardheidsclausule in aanmerking te komen voor de verzochte vergunning tot tijdelijk verblijf voldoet. Evenmin bestaat op voorhand grond voor het oordeel dat de minister van Integratie gehouden is op grond van artikel 8 EVRM de verzochte vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen, nu verzoeker gesteld noch aannemelijk heeft gemaakt dat er objectieve belemmeringen bestaan voor het uitoefenen van het gezinsleven buiten Aruba, dan wel of de uitoefening van het gezinsleven in het land van zijn herkomst leidt tot een 'certain degree of hardship.'
7. Het betoog dat de bestreden beschikking talloze onjuistheden bevat faalt als niet nader toegelicht.
8. Gelet op het vorenstaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.