ECLI:NL:OGEAA:2022:117

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
AUA202200449
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over uitleg van een leaseovereenkomst voor een zandgroeve

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, heeft eiseres, een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, die gezamenlijk eigenaar zijn van een terrein dat onder andere als zandgroeve wordt gebruikt. De kern van het geschil betreft de uitleg van een leaseovereenkomst die op 5 april 2021 is gesloten tussen partijen. Eiseres stelt dat de overeenkomst stilzwijgend is verlengd, terwijl gedaagden beweren dat deze op 31 december 2021 is geëindigd. Eiseres heeft op 31 januari 2022 een betaling gedaan aan gedaagden, wat zij beschouwt als een bevestiging van de voortzetting van de overeenkomst. Gedaagden hebben echter de activiteiten van eiseres op de zandgroeve stopgezet en eisen dat eiseres stopt met het winnen van graniet zonder nieuwe afspraken. Tijdens de zitting op 10 maart 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, maar er is geen overeenstemming bereikt. Eiseres heeft verzocht om een uitspraak, waarbij zij onder andere vorderingen heeft gedaan om toegang te krijgen tot de zandgroeve en om terugbetaling van gestolen graniet. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de uitleg van de overeenkomst niet voldoende aannemelijk is gemaakt door eiseres en heeft de vorderingen afgewezen. Eiseres is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Vonnis van 6 april 2022
Behorend bij K.G. nr. AUA202200449
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[EISERES]
gevestigd te Aruba,
eiseres,
hierna tezamen te noemen:[Eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. C.H. Lejuez,
tegen:
[GEDAAGDEN],
wonende te Aruba,
gedaagden,
gemachtigde: de advocaat mr. E. E. Rosenstand.

1.DE PROCEDURE

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ingediend ter griffie op 22 februari 2022;
  • de op 9 maart 2022 door [eiseres] overgelegde nadere producties;
  • de op 9 maart 2022 door de [gedaagden] overgelegde producties;
  • de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 10 maart 2022.
1.2. [
[Eiseres] is terechtzitting verschenen bij haar gemachtigde, samen met de heer [naam werknemer], werkzaam bij [eiseres]. De [gedaagden] zijn verschenen bij hun gemachtigde, samen met de heer [voorgestelde gemachtigde] (hierna: [naam voorgestelde gemachtigde]). Door laatstgenoemde is ter zitting een schriftelijke algemene volmacht van 10 december 2021 overgelegd van de (twee) erven aan hem om, kort gezegd, hun belangen te behartigen, waarmee de eerder aan [voormalig gemachtigde] verleende volmacht is komen te vervallen.
1.3.
Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd – beide mede aan de hand van overgelegde en voorgedragen pleitnotities (van de zijde van de [gedaagden] getiteld verweerschrift) – en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen. Partijen hebben tevens de aan hen door het Gerecht gestelde vragen beantwoord. Ter zitting is besproken dat de overgelegde producties slechts bij de beoordeling worden betrokken indien en voor zover daarop een uitdrukkelijk beroep is gedaan.
1.4.
Partijen zijn ter zitting in de gelegenheid gesteld om na de zitting het geschil in onderling overleg te beëindigen en het Gerecht daarover te berichten. [Eiseres] heeft op 28 maart 2022 aan het Gerecht meegedeeld dat dit niet is gelukt en gevraagd om uitspraak te doen. Daarna is vonnis bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2. [
[Eiseres] oefent een “heavy equipmentbedrijf” uit dat zich bezighoudt met het uitvoeren van werkzaamheden met “heavy equipment” en het kopen, verkopen, leasen, huren en verhuren van heavy equipment en andere soorten machines en gereedschappen benodigd bij constructie-, herstel- en onderhoudswerkzaamheden.
2.3.
De [gedaagden] zijn gezamenlijk eigenaar van een terrein gelegen in [plaats], kadastraal bekend als Land Aruba, [kadastrale aanduidingen]. Een deel van het terrein is in gebruik als zandgroeve.
2.4.
Bij ‘Lease and mining agreement’ van 5 april 2021 zijn de [gedaagden], vertegenwoordigd door [voormalig gemachtigde], met [eiseres] onder meer als volgt overeengekomen:
1.Leased Premises
Lessor hereby leases to the Lessee a part of (…) it’s property known as the “Zandgroeve”;
2.Period of Agreement
The effective term of this exclusive agreement shall commence as of April 6th, 2021 and will end, without any further notification, on December 31, 2021, or.
At the end of this lease period Lessee will have first right of refusal in the extension of the Agreement.
(…)
3.Payment
In consideration of Lessor granting to Lessee the exclusive rights to mining operations on the premises Lessee agrees to pay:
Awg. 4,50 per cubic yard for material sold as “Granito Sefta”;
(…)
Payment is based on monthly invoices and shall be effected, not later than the fifth day of each respective calendar month (…)”.
2.5.
Op 31 januari 2022 heeft [eiseres] uit hoofde van haar verplichtingen uit de overeenkomst een bedrag van Afl. 2.474,50 aan de [gedaagden] betaald.
2.6.
Vanaf 5 februari 2022 is [voormalig gemachtigde] op de Zandgroeve aan het werk gegaan en heeft hij werknemers van [eiseres] laten stoppen met graven.
2.7.
Bij brief van 7 februari 2022 is namens de [gedaagden] als volgt aan [eiseres] bericht:
“U bent op 21 april 2021 een overeenkomst aangegaan met cliënte voor het winnen van gezeefd graniet en hiervoor een prijs per yard overeengekomen. Deze overeenkomst is op 31 december 2021 verlopen. U heeft in dezelfde overeenkomst “the right of first refusal” bedongen.
Cliënte heeft voor en ook na het verlopen van de overeenkomst verschillende malen getracht met u aan tafel te zitten om eventuele voortzetting te bespreken, maar dit is niet gelukt. Desondanks bent u ook gewoon doorgegaan met het winnen van graniet. Cliënte heeft u heden – wederom – bericht uw activiteiten te stoppen en dat eerst nieuwe afspraken gemaakt dienen te worden.
U wordt hierbij verboden nog verdere activiteiten op het terrein van cliënte te ontplooien zonder dat hier overeenstemming over bestaat.
Ondertussen heeft cliënte ook een aantal andere geïnteresseerden in het winnen van graniet. De beste aanbieding die cliënte thans heeft is betaling van een prijs van Awg. 6.50 per yard met de garantie van een minimum afname van 2.500 yard per maand, waarbij daarnaast ook aan cliënte zelf wordt toegestaan graniet te winnen. Nu u “the right of first refusal” [heeft] biedt cliënte u aan om onder hieraan gelijke voorwaarden de overeenkomst met een jaar, tot 31 december 2022, te verlengen.”
2.8.
Bij brief van 14 februari 2022 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan de gemachtigde van de [gedaagden] meegedeeld dat de overeenkomst niet is verlopen, maar stilzwijgend is verlengd, aangezien [eiseres] op 31 januari 2022 overeenkomstig de overeenkomst het overeengekomen bedrag per kubieke yard heeft betaald en deze betaling door de [gedaagden] is aanvaard. Voorts wordt in deze brief betwist dat de [gedaagden] voor en na ommekomst van de overeenkomst hebben getracht met [eiseres] aan tafel te zitten voor overleg over de eventuele voortzetting van de overeenkomst en wordt bericht als volgt:
“[eiseres] is niet bereid om Awg. 6,50 per kubieke meter te betalen doch biedt aan om Awg. 5,00 per kubieke yard te betalen doch wel met handhaving van de overige voorwaarden in de inmiddels stilzwijgend verlengde overeenkomst hetgeen inhoudt dat noch Varis nog andere geïnteresseerden enig recht hebben noch zullen verkrijgen om graniet te winnen op het door [eiseres] gehuurde deel van de Zandgroeve.”
2.9.
Op 15 februari 2022 heeft [eiseres] aangifte gedaan tegen [voormalig gemachtigde] wegens diefstal.

3.HET GESCHIL

3.1. [
[Eiseres] heeft gevorderd, zakelijk weergegeven, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
de [gedaagden] te gebieden om binnen twee maal vierentwintig uur na betekening van dit vonnis [eiseres] toe te laten op het door haar gehuurde gedeelte van de Zandgroeve;
de [gedaagden] te gebieden al het door hen gestolene dan wel van de Zandgroeve verwijderde en aan [eiseres] toebehorende gezeefde graniet en stenen terug te brengen naar het door [eiseres] gehuurde gedeelte van de Zandgroeve;
de [gedaagden] te verbieden het door hen aan [eiseres] verhuurde gedeelte van de Zandgroeve te betreden totdat de overeenkomst op 31 december 2022 verlopen zal zijn;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van Afl. 1.000,- per dag en met veroordeling van de [gedaagden] in de kosten van dit geding.
4.1.
Aan haar vorderingen heeft [eiseres] – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. De tussen partijen gesloten overeenkomst is stilzwijgend verlengd, aangezien [eiseres] op 31 januari 2022 conform de overeenkomst het overeengekomen bedrag per kubieke yard aan de [gedaagden] heeft betaald en deze betaling door hen ook is aanvaard. De [gedaagden] kunnen de overeenkomst dus niet beëindigen en ook niet verlangen dat [eiseres] een hogere prijs gaat betalen en instemt met het verrichten van graafwerkzaamheden op de Zandgroeve door de [gedaagden] zelf. [Eiseres] kan zich daar niet mee verenigen. [Voormalig gemachtigde] is daar inmiddels wel toe overgegaan, hij heeft ook aan [eiseres] toebehorende graniet en stenen weggehaald en stuurt werknemers van [eiseres] van het terrein af. [Eiseres] lijdt daardoor schade.
4.2.
De [gedaagden] voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

5.DE BEOORDELING

5.1.
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.
5.2.
Partijen twisten op de eerste plaats over de wijze waarop artikel 2 van de overeenkomst moet worden uitgelegd, meer in het bijzonder de hierin opgenomen bepaling over het einde van de overeenkomst en de “first right of refusal”.
5.3.
Deze vraag moet volgens vaste rechtspraak worden beoordeeld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf). Daarbij komt betekenis toe aan de taalkundige betekenis van de gehanteerde bewoordingen, maar ook aan de context waarin deze zijn geplaatst en aan hetgeen de partijen met de desbetreffende bepaling hebben beoogd.
5.4.
Indien de bepaling taalkundig niet voor meerderlei uitleg vatbaar zou zijn, dan zou daar grote betekenis aan toegekend kunnen worden. Dat is echter niet het geval. Op zichzelf staat in de eerste zin duidelijk dat de overeenkomst zal eindigen, zonder verdere kennisgeving, op 31 december 2021. Dat duidt op een einde van rechtswege, zonder dat daarvoor nog een rechtshandeling behoeft te worden verricht, zoals de erven hebben betoogd. Die zin loopt vervolgens echter niet op correcte wijze door. Na 31 december 2021 staat geen punt, maar staat ”, or.” Dit kan een typefout zijn, maar kan er ook op duiden dat er nog een alternatief is voor het eindigen van de overeenkomst zonder verdere kennisgeving; in dit geval op de wijze als in de daarop volgende zin verwoord. Verder wordt niet gesproken over het eerste recht op het sluiten van een nieuwe overeenkomst – wat volgens de [gedaagden] noodzakelijk was – maar over het verlengen van de overeenkomst (the extension of the agreement). Er is verder niets opgenomen over de vraag welke voorwaarden dan zullen worden gehanteerd.
5.5.
Partijen verschillen voorts met elkaar van mening over vele andere voor de uitleg van deze bepaling relevante feiten en omstandigheden. De [gedaagden] hebben verklaard dat de bedoeling van deze bepaling was dat de overeenkomst van rechtswege zou eindigen. Als zij opnieuw een overeenkomst zouden willen aangaan, dan zou [eiseres] het eerste recht hebben om de overeenkomst te verlengen. Daar diende dan wel eerst een aanbod van de [gedaagden] aan vooraf te gaan, aldus de [gedaagden]. [Eiseres] stelt zich daarentegen op het standpunt dat het altijd de bedoeling van partijen is geweest dat de overeenkomst zou worden verlengd en dat deze dus niet op 31 december 2021 zou eindigen. Hetgeen is voorgevallen na 31 december 2021 – het (volgens haar stelling) doorgraven door [eiseres], waarna zij ook de maand januari heeft betaald, welke betaling zonder protest is behouden – bevestigt dit volgens [eiseres].
5.6.
Verder heeft [eiseres] op de vraag van het Gerecht of de overeenkomst tot stand is gekomen met behulp van juridisch advies verklaard dat haar gemachtigde pas naar de overeenkomst heeft gekeken nadat deze al gesloten was. [Naam voorgestelde gemachtigde] heeft namens de [gedaagden] (die beiden niet ter terechtzitting aanwezig waren) verklaard dat hij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst aan één van de [gedaagden] – de zus van [voormalig gemachtigde] – heeft uitgelegd hoe deze bepaling moet worden begrepen (te weten op de wijze zoals de [gedaagden] thans betogen). [Naam voorgestelde gemachtigde] gaat ervan uit dat zij dit vervolgens aan haar broer heeft toegelicht en dat hij daarna met deze bedoeling de overeenkomst heeft gesloten. [Eiseres] heeft dit een en ander betwist bij gebrek aan wetenschap.
5.7.
In dit kort geding, waar geen plaats is voor nadere bewijslevering en eventuele getuigenverhoren, kan de juistheid van voormelde stellingen, die in deze procedure over en weer onvoldoende nader zijn onderbouwd, niet worden vastgesteld. Daar komt bij dat, als al zou worden aangenomen dat een van partijen een bepaalde bedoeling had met de bepaling, niet is gebleken dat die bedoeling voor de andere partij ook kenbaar was. De door [eiseres] gegeven uitleg aan de overeenkomst, die ten grondslag ligt aan haar vorderingen, is in dit kort geding dan ook niet voldoende aannemelijk geworden.
5.8.
Daar komt nog bij dat tussen partijen ook (bijna) alle over en weer gestelde feiten ten aanzien van hun handelwijze vanaf 1 januari 2022 in geschil zijn, hetgeen relevant is voor de vraag of de overeenkomst stilzwijgend is verlengd, mocht dat al mogelijk zijn. Dit betreft onder meer de aard van de door [eiseres] eind januari 2022 gedane betaling, die volgens [eiseres] zag op graniet gewonnen in januari 2022, maar volgens de [gedaagden] op graniet dat in december 2021 (en dus nog onder de overeenkomst) was gewonnen. Ook over de vraag of [eiseres] in januari 2022 al dat niet heeft doorgewerkt, verschillen partijen van mening. [Eiseres] heeft verklaard dat dit het geval was, maar de [gedaagden] hebben dit gemotiveerd betwist. Daartoe hebben zij onder meer verwezen naar de afwezigheid van de poortwachter in die maand, wiens aanwezigheid op de Zandgroeve volgens hen noodzakelijk was, omdat hij op grond van de overeenkomst het aantal vertrekkende trucks met graniet bijhield. [Eiseres] stelt daartegenover dat deze poortwachter er wel vaker niet was. Voorts betogen partijen over en weer dat zij de andere partij hebben uitgenodigd voor een gesprek. De [gedaagden] stellen daarbij dat [voormalig gemachtigde] met zijn uitnodigingen voor een gesprek beoogde te achterhalen of [eiseres] na 1 januari 2022 opnieuw een overeenkomst wilde sluiten en zo ja, onder welke voorwaarden. [Eiseres] stelt dat zij, ondanks de stilzwijgende verlenging van de overeenkomst, bereid was om te onderhandelen over een aantal zaken. Beide partijen verklaren dat de andere partij echter nooit op de uitnodigingen is ingegaan. Dat de overeenkomst stilzwijgend is verlengd, als dit al mogelijk zou zijn, is gezien al deze volstrekt tegengestelde standpunten en stellingen, dus ook niet voldoende aannemelijk geworden.
5.9.
Het vorenstaande staat in de weg aan toewijzing van de gevorderde voorzieningen sub 1 en 3. Dat deze vorderingen van [eiseres] in een bodemprocedure zullen worden toegewezen, kan niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid worden vastgesteld.
5.10.
Wat betreft de tweede vordering overweegt het Gerecht dat, nog daargelaten of het gestelde handelen van [voormalig gemachtigde] voor wat betreft het wegnemen van aan [eiseres] toebehorend materiaal van de Zandgroeve aan de [gedaagden] kan worden toegerekend, de [gedaagden] ook stellig hebben betwist dat hiervan sprake is geweest. [Eiseres] hebben hun stelling daarna onvoldoende aannemelijk gemaakt, zodat ook voor toewijzing van de tweede vordering geen plaats is.
5.11. [
[Eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding, gevallen aan de zijde van de [gedaagden], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.000,- aan salaris voor de gemachtigde van de [gedaagden].

6.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van de [gedaagden], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.000,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.M. Tijhuis, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 6 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.