ECLI:NL:OGEAA:2022:138
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.E.B. de Haseth
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoek ex artikel 53 van de Landsverordening administratieve rechtspraak
In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 7 februari 2022 uitspraak gedaan op een verzoek van de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, ingediend door een verzoeker verblijvend in Venezuela. Het verzoek was gebaseerd op artikel 53 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De zaak betreft een herhaald verzoek waarbij het gerecht heeft vastgesteld dat de handtekeningen op de overgelegde machtigingen niet alleen onderling van elkaar verschillen, maar ook sterk afwijken van de handtekening op het paspoort van de verzoeker. Dit leidde tot twijfels over de geldigheid van de machtigingen.
Het procesverloop omvatte eerdere uitspraken van het gerecht, waarbij de minister was opgedragen om binnen bepaalde termijnen beslissingen te nemen op eerdere bezwaren van de verzoeker. De verzoeker was niet verschenen op de zitting van 25 oktober 2021, ondanks een behoorlijke oproep. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het gerecht het onderzoek heropend en de verzoeker in de gelegenheid gesteld om een verzuim te herstellen. De verzoeker heeft echter geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid, wat leidde tot de conclusie dat het verzoek niet-ontvankelijk verklaard moest worden.
De rechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de handtekening op de machtiging vergeleken moet worden met die op het paspoort en dat bij twijfel een gelegaliseerde handtekening moet worden overgelegd. Aangezien de verzoeker zich niet in Aruba bevond en geen gelegaliseerde handtekening kon overleggen, heeft het gerecht besloten het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling vastgesteld.