ECLI:NL:OGEAA:2022:138

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
AUA202100318
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek ex artikel 53 van de Landsverordening administratieve rechtspraak

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 7 februari 2022 uitspraak gedaan op een verzoek van de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, ingediend door een verzoeker verblijvend in Venezuela. Het verzoek was gebaseerd op artikel 53 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De zaak betreft een herhaald verzoek waarbij het gerecht heeft vastgesteld dat de handtekeningen op de overgelegde machtigingen niet alleen onderling van elkaar verschillen, maar ook sterk afwijken van de handtekening op het paspoort van de verzoeker. Dit leidde tot twijfels over de geldigheid van de machtigingen.

Het procesverloop omvatte eerdere uitspraken van het gerecht, waarbij de minister was opgedragen om binnen bepaalde termijnen beslissingen te nemen op eerdere bezwaren van de verzoeker. De verzoeker was niet verschenen op de zitting van 25 oktober 2021, ondanks een behoorlijke oproep. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het gerecht het onderzoek heropend en de verzoeker in de gelegenheid gesteld om een verzuim te herstellen. De verzoeker heeft echter geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid, wat leidde tot de conclusie dat het verzoek niet-ontvankelijk verklaard moest worden.

De rechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de handtekening op de machtiging vergeleken moet worden met die op het paspoort en dat bij twijfel een gelegaliseerde handtekening moet worden overgelegd. Aangezien de verzoeker zich niet in Aruba bevond en geen gelegaliseerde handtekening kon overleggen, heeft het gerecht besloten het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling vastgesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 7 februari 2022
Lar nr. AUA202100318

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek ex artikel 53 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

verblijvend in Venezuela,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M. Hassell,
gericht tegen:

de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman.

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van dit gerecht van 23 september 2019 (Lar nr. AUA201901351) heeft het gerecht onder meer het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het gemaakte bezwaar vernietigd en bepaald dat verweerder binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van verzoeker.
Bij uitspraak van dit gerecht van 14 december 2020 (Lar nr. AUA202000187) heeft het gerecht onder meer verweerder opdragen om binnen een termijn van twee maanden na dagtekening van deze uitspraak alsnog een beslissing dient te nemen op het bezwaar van verzoeker, en is aan verweerder een dwangsom van Afl. 500,- opgelegd met een maximum van Afl. 25.000,-.
Op 8 februari 2021 heeft verzoeker (wederom) een verzoekschrift op grond van artikel 53 van de Lar bij het gerecht ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting op 25 oktober 2021, alwaar is verschenen verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd. Verzoeker is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting, heeft het gerecht het onderzoek heropend.
Bij e-mailbericht van 26 november 2021 heeft het gerecht verzoeker in de gelegenheid gesteld om een verzuim te herstellen.
Verzoeker heeft daarop bij e-mailberichten van 26 november en van 1 december 2021 een reactie gegeven.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Lar, bevat het beroepschrift ten minste een ondertekening door of namens de indiener.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien de indiening geschiedt door een gemachtigde die niet als advocaat is ingeschreven bij het Hof, tevens de machtiging overgelegd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, wordt, indien niet is voldaan aan enig bij wettelijk voorschrift gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroepschrift, de indiener binnen een week na de ontvangst daarvan in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen een bepaalde termijn te herstellen.
Ingevolge het tweede lid, kan, indien het verzuim niet of niet volledig wordt hersteld, het beroepschrift uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het antwoord van de indiener of na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ingevolge artikel 53, eerste lid, kan, indien het bestuursorgaan niet binnen de daarvoor gestelde termijn voldoet aan artikel 51, de wederpartij bij het gerecht een verzoek indienen tot toekenning van een vergoeding ten laste van het Land dan wel een verzoek om het bestuursorgaan te verplichten alsnog gevolg te geven aan de uitspraak.
2.1
Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 1 is overwogen, dient ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Lar, indien het beroepschrift is ondertekend door een gemachtigde, die niet als advocaat is ingeschreven bij het Hof, bij de indiening daarvan tevens een machtiging te worden overgelegd. Het gerecht voert het beleid dat, ter vaststelling of een beroepschrift namens de indiener is ondertekend als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Lar, de handtekening van de indiener op de machtiging wordt vergeleken met die in zijn paspoort. Indien de overgelegde machtiging aanleiding geeft tot twijfel, dient een gelegaliseerde handtekening te worden overgelegd, tenzij betrokkene in persoon ter zitting verschijnt. Redelijke wetstoepassing brengt met zich dat voormelde bepalingen op een verzoek op de voet van artikel 53 van de Lar van overeenkomstige toepassing zijn. Voorts voert het gerecht ter zake ook voormeld beleid.
2.2
In dit geval is het verzoekschrift ondertekend door de gemachtigde voornoemd. Deze gemachtigde is niet als advocaat ingeschreven bij het Hof, zodat ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Lar, tevens een machtiging dient te worden overgelegd. Bij de indiening van het verzoekschrift zijn twee machtigingen en een kopie van het paspoort van verzoeker overgelegd. Naar aanleiding van de verschillen tussen de handtekening op het paspoort en die op de overgelegde machtigingen is bij het gerecht twijfel ontstaan. Om die reden heeft het gerecht aanleiding gezien verzoeker te verzoeken om overlegging van een gelegaliseerde handtekening. Opgemerkt zij hierbij dat de uitzetting van verzoeker reeds is geëffectueerd en zijdens de gemachtigde te kennen is gegeven dat deze zich thans niet in Aruba bevindt.
2.3
Het gerecht heeft de gemachtigde voornoemd bij e-mailbericht van 26 november 2021 in de gelegenheid gesteld om dat verzuim te herstellen, waarbij te kennen is gegeven dat indien dit verzuim niet binnen een bepaalde termijn is hersteld, het verzoek niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Bij e-mailbericht van dezelfde dag, aangevuld bij e-mailbericht van 1 december 2021, heeft de gemachtigde te kennen gegeven dat van deze gelegenheid geen gebruik zal worden gemaakt, omdat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 1 december 2021 in zaak nr. AUA2021H00139 een in die procedure overgelegde machtiging van 14 mei 2021 toereikend heeft geacht, en dat verzoeker zich niet in Aruba bevindt, zodat het niet mogelijk is zijn handtekening bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken te laten legaliseren.
2.4
Naar het oordeel van het gerecht geeft het aldus aangevoerde geen grond voor het oordeel dat ondanks dat geen gelegaliseerde handtekening is overgelegd, nietontvankelijkverklaring van het verzoek achterwege dient te worden gelaten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in elke procedure dient te worden beoordeeld of de overgelegde machtiging toereikend is. Het is in dat verband dat het gerecht thans heeft vastgesteld dat de handtekeningen op de in deze procedure overgelegde machtigingen van 31 januari 2020 en van 7 augustus 2020 niet alleen onderling van elkaar verschillen, maar bovendien sterk afwijken van die op het paspoort van verzoeker. Onder deze omstandigheden komt aan het enkele feit dat in een andere procedure een andere machtiging toereikend is geacht niet de betekenis toe, die verzoeker daaraan gehecht wenst te zien.
3. Het vorenoverwogene in aanmerking genomen, zal het gerecht, lettend op artikel 31 van de Lar, het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze beslissing werd gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 7 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.