ECLI:NL:OGEAA:2022:154

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
AUA202103672
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 54 van de Lar - bouwvergunning

Op 9 februari 2022 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door de stichting FUNDACION PARKE NACIONAL ARUBA (FPNA) tegen de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu. Het verzoek was gericht tegen een eerder verleende bouwvergunning voor de bouw van een hotel te Sero Colorado, die op 28 mei 2020 was afgegeven aan de vergunninghoudster. De verzoekster, FPNA, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en heeft op 3 december 2021 een verzoek ingediend op basis van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Tijdens de zitting op 26 januari 2022 zijn de partijen gehoord, waaronder de gemachtigden van zowel de verzoekster als de verweerder en de vergunninghoudster.

Het gerecht heeft overwogen dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoekster heeft aangevoerd dat de bouwvergunning niet voldoet aan de vereisten van de Bouw- en Woningverordening (Bwv) en dat er een ondeugdelijke Milieu Effect Rapportage (MER) aan ten grondslag ligt. De verweerder en vergunninghoudster hebben echter betoogd dat de verzoekster geen belanghebbende is en dat het bezwaar niet tijdig is ingediend. Het gerecht heeft deze vragen in het midden gelaten, maar heeft geconcludeerd dat het verzoek tot schorsing van de bouwvergunning moet worden afgewezen. De rechter heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 9 februari 2022 (bij vervroeging)
AUA202103672 LAR

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
de stichting
FUNDACION PARKE NACIONAL ARUBA (FPNA),
gevestigd in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. Z.T.M. Arendsz-Marchena,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN RUIMTELIJKE ONTWIKKELING, INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. V.M. Emerencia, mr. C.L. Geerman en mr. J.J.S. Poeran (DWJZ).
met als derde-belanghebbende:
[de vergunninghoudster], hierna: vergunninghoudster,
gevestigd in Aruba,
gemachtigden: de advocaten mr. M.R.M. Reinkemeyer en mr. A.A. Ruiz.

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 28 mei 2020, [nummer], heeft verweerder aan vergunninghoudster een vergunning verleend voor de bouw van een hotel te Sero Colorado.
Daartegen heeft verzoekster op 25 november 2021 bezwaar gemaakt.
Op 3 december 2021 heeft verzoekster een verzoek in de zin van artikel 54 van de Lar ingediend.
Op 19 januari 2022 heeft vergunninghoudster nadere stukken ingediend.
Op 20 januari 2022 heeft verzoekster nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 januari 2022, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [naam], chief conservation officer, en [naam], marine park manager, bijgestaan door voornoemde gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden.
Na het sluiten van het onderzoek is de datum van de uitspraak bepaald.

OVERWEGINGEN

1. Het oordeel van het gerecht heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.1
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Lar kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, wordt een bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard indien het is ingediend voordat de termijn is ingegaan of nadat de termijn is verstreken.
Ingevolge het derde lid, blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege, indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend, zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt.
2.2
Ingevolge artikel 22 van de Bouw- en Woningverordening (hierna: Bwv) is een beslissing tot het verlenen van een voorwaardelijke bouwvergunning of tot gehele of gedeeltelijke weigering steeds met redenen omkleed en kan slechts gegrond zijn op één of meer van de volgende omstandigheden:
a. dat de aanvraag, de tekening, de omschrijving of het gebouw of gebouwsgedeelte niet voldoet aan de voorschriften, bij of krachtens deze landsverordening gegeven;
b. dat het gebouw ook in verband met de toegepaste bouwwijze niet zodanige hechtheid kan geacht worden te zullen bezitten, dat het voor het leven van de bewoners of gebruikers of voor de omgeving geen gevaar oplevert;
c. dat de afmetingen van de vertrekken of van de trappen of het aantal of de inrichting van de privaten of het aantal toegangswegen voor licht en lucht onvoldoende te achten zijn;
d. dat het gebruik van het gebouw of gebouwsgedeelte schadelijk voor de openbare gezondheid of voor de gezondheid van de gebruikers te achten is;
e. dat het gebouw of gebouwsgedeelte niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of wegens zijn ligging of bouwwijze hinderlijk dan wel brandgevaarlijk voor de omgeving zal zijn;
f. dat de weg waaraan de woning zal komen te liggen, niet voldoet aan de eisen die betreffende het tracé, de breedte en de constructie daarvan, rekening houdende met de aard van de woning en de eis van begaanbaarheid van de weg voor de overheidsdiensten, gesteld worden;
g. dat het gebruik van het gebouw, dan wel het gebruik van de zich aan, bij of in het gebouw bevindende faciliteiten groot gevaar zal opleveren voor de vrijheid en de veiligheid van het verkeer;
h. dat het bouwplan in strijd is met de voorschriften van een ruimtelijk ontwikkelingsplan met voorschriften;
i. dat het bouwplan in strijd is met de voorwaarden, behorende bij een goedgekeurd verkavelingsplan.
2.3
Ingevolge het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan met voorschriften (ROPV) rust op het perceel waarop het bouwplan is voorzien de bestemming “Toeristisch gebied Oostkust.”
Ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, is binnen het gebied met de bestemming “Toeristisch gebied Oostkust”, in het op de plankaart aangeduide gebied Sero Colorado, de volgende functie toegestaan: verblijfsrecreatie in één hotel tot maximaal 600 kamers in het all-inclusive segment;
3. Het bouwplan, zoals vergund bij de bouwvergunning [nummer], ziet op de bouw van 600 hotelkamers en een parkeergarage te Sero Colorado.
4. Verzoekster heeft als doel het beheren van natuurreservaten. Zij is door het Land Aruba aangewezen als beheerder van het Parke Marino, dat als natuurreservaat is ingesteld. Daaronder valt onder meer het zeegebied aansluitend aan de kop van Sero Colorado. In het kader van de optieverlening aan vergunninghoudster voor het in erfpacht verkrijgen van de percelen, waarop het bouwplan is voorzien, heeft verzoekster desgevraagd haar zienswijzen gegeven op het in dat verband opgestelde concept-MER.
5. Het verzoek strekt ertoe de bouwvergunning [nummer] te schorsen, totdat een gedegen MER en een milieu mitigatie- en managementplan voor de lange termijn is opgesteld, in overleg met en naar tevredenheid van de diverse milieu- en natuurorganisaties, waaronder verzoekster. Aan dat verzoek legt verzoekster ten grondslag dat verweerder zich onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voldoet aan de vereisten van artikel 22, aanhef en onder e, Bwv. Verweerder heeft zich niet op dat standpunt kunnen stellen, omdat het bouwplan is gebaseerd op een ondeugdelijke MER. Anders dan daarin is geconcludeerd, zal het bouwplan aanzienlijke schade toebrengen aan de omgeving, de natuur, het milieu, en het Parke Marino, aldus verzoekster.
6. Verweerder en vergunninghoudster voeren het verweer dat verzoekster geen belanghebbende is bij de beschikking van 28 mei 2020 en dat zij het daartegen gemaakte bezwaar niet heeft ingediend, zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kon worden verlangd. Deze vragen zijn evenwel complexe vragen, die zich minder goed lenen voor behandeling in een voorlopige voorzieningprocedure, en dienen dan ook te worden behandeld in de bezwaar en eventuele beroepsprocedure. Het gerecht laat beantwoording van deze vragen dan ook in het midden. Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat verzoekster belanghebbende is en zij het bezwaar tegen de beschikking van 28 mei 2020 heeft ingediend, zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden, overweegt het gerecht verder als volgt.
7. Artikel 22 Bwv behelst een zogeheten limitatief-imperatief stelsel van weigeringsgronden. Dat houdt in dat een bouwvergunning alleen op de in die bepaling vermelde gronden mag worden geweigerd, terwijl als zo een weigeringsgrond zich voordoet de bouwvergunning op grond daarvan moet worden geweigerd.
Bij de toetsing of een bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand dan wel of dat bouwplan wegens zijn ligging of bouwwijze hinderlijk voor de omgeving zal zijn, derhalve of zich ingevolge artikel 22, aanhef en onder e., Bwv een grond voor weigering van een bouwvergunning voordoet, gaat het om aspecten van bouwtechnische aard.
Of een bouwplan vanwege mogelijke effecten op de omringende natuur dan wel het milieu op een bepaald perceel ruimtelijk inpasbaar is, wordt geregeld in het ROPV, waarin voor alle percelen de gebruiks en de bouwmogelijkheden zijn vastgelegd. In dit geval is het perceel ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, ROPV bestemd voor een hotel met maximaal 600 kamers, dat moet voldoen aan de ingevolge het ROPV overigens voor dat perceel geldende bouwmogelijkheden. Dit brengt met zich dat, ook indien moet worden aangenomen dat aan het bouwplan geen deugdelijke MER ten grondslag is gelegd, zoals verzoekster betoogt, dat naar voorlopig oordeel onvoldoende grond geeft om aan te nemen dat verweerder ten onrechte de bouwvergunning niet heeft geweigerd op grond van artikel 22, aanhef en onder e, BWV.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken bij vervroeging ter openbare terechtzitting van 9 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.