2.3Ingevolge het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan met voorschriften (ROPV) rust op het perceel waarop het bouwplan is voorzien de bestemming “Toeristisch gebied Oostkust.”
Ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, is binnen het gebied met de bestemming “Toeristisch gebied Oostkust”, in het op de plankaart aangeduide gebied Sero Colorado, de volgende functie toegestaan: verblijfsrecreatie in één hotel tot maximaal 600 kamers in het all-inclusive segment;
3. Het bouwplan, zoals vergund bij de bouwvergunning [nummer], ziet op de bouw van 600 hotelkamers en een parkeergarage te Sero Colorado.
4. Verzoekster heeft als doel het beheren van natuurreservaten. Zij is door het Land Aruba aangewezen als beheerder van het Parke Marino, dat als natuurreservaat is ingesteld. Daaronder valt onder meer het zeegebied aansluitend aan de kop van Sero Colorado. In het kader van de optieverlening aan vergunninghoudster voor het in erfpacht verkrijgen van de percelen, waarop het bouwplan is voorzien, heeft verzoekster desgevraagd haar zienswijzen gegeven op het in dat verband opgestelde concept-MER.
5. Het verzoek strekt ertoe de bouwvergunning [nummer] te schorsen, totdat een gedegen MER en een milieu mitigatie- en managementplan voor de lange termijn is opgesteld, in overleg met en naar tevredenheid van de diverse milieu- en natuurorganisaties, waaronder verzoekster. Aan dat verzoek legt verzoekster ten grondslag dat verweerder zich onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voldoet aan de vereisten van artikel 22, aanhef en onder e, Bwv. Verweerder heeft zich niet op dat standpunt kunnen stellen, omdat het bouwplan is gebaseerd op een ondeugdelijke MER. Anders dan daarin is geconcludeerd, zal het bouwplan aanzienlijke schade toebrengen aan de omgeving, de natuur, het milieu, en het Parke Marino, aldus verzoekster.
6. Verweerder en vergunninghoudster voeren het verweer dat verzoekster geen belanghebbende is bij de beschikking van 28 mei 2020 en dat zij het daartegen gemaakte bezwaar niet heeft ingediend, zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kon worden verlangd. Deze vragen zijn evenwel complexe vragen, die zich minder goed lenen voor behandeling in een voorlopige voorzieningprocedure, en dienen dan ook te worden behandeld in de bezwaar en eventuele beroepsprocedure. Het gerecht laat beantwoording van deze vragen dan ook in het midden. Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat verzoekster belanghebbende is en zij het bezwaar tegen de beschikking van 28 mei 2020 heeft ingediend, zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden, overweegt het gerecht verder als volgt.
7. Artikel 22 Bwv behelst een zogeheten limitatief-imperatief stelsel van weigeringsgronden. Dat houdt in dat een bouwvergunning alleen op de in die bepaling vermelde gronden mag worden geweigerd, terwijl als zo een weigeringsgrond zich voordoet de bouwvergunning op grond daarvan moet worden geweigerd.
Bij de toetsing of een bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand dan wel of dat bouwplan wegens zijn ligging of bouwwijze hinderlijk voor de omgeving zal zijn, derhalve of zich ingevolge artikel 22, aanhef en onder e., Bwv een grond voor weigering van een bouwvergunning voordoet, gaat het om aspecten van bouwtechnische aard.
Of een bouwplan vanwege mogelijke effecten op de omringende natuur dan wel het milieu op een bepaald perceel ruimtelijk inpasbaar is, wordt geregeld in het ROPV, waarin voor alle percelen de gebruiks en de bouwmogelijkheden zijn vastgelegd. In dit geval is het perceel ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, ROPV bestemd voor een hotel met maximaal 600 kamers, dat moet voldoen aan de ingevolge het ROPV overigens voor dat perceel geldende bouwmogelijkheden. Dit brengt met zich dat, ook indien moet worden aangenomen dat aan het bouwplan geen deugdelijke MER ten grondslag is gelegd, zoals verzoekster betoogt, dat naar voorlopig oordeel onvoldoende grond geeft om aan te nemen dat verweerder ten onrechte de bouwvergunning niet heeft geweigerd op grond van artikel 22, aanhef en onder e, BWV.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.