Uitspraak
1.DE PROCEDURE
2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
in conventie
3.DE BEOORDELING
in conventie
beveelt het Land om aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] een optie te verlenen op het verkrijgen in erfpacht van het perceel [adres], uitgaande van de optievoorwaarden zoals deze op 26 augustus 2994 golden, en van een grond- onderscheidenlijk woningwaarde van Afl. 76.160,-, onderscheidenlijk nihil;”. Het Gerecht volgt het Land voorshands niet in die door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] bestreden stelling, omdat nergens in bedoelde aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] verleende optie valt te lezen dat sprake is van een optie op het verkrijgen van het perceel in erfpacht daarbij uitgaande van (1) de optievoorwaarden zoals deze op 26 augustus 1994 golden, en (2) van een grond- onderscheidenlijk woningwaarde van Afl. 76.160,-, onderscheidenlijk nihil. Dat brengt naar het voorlopig oordeel van het Gerecht met zich dat het Land ingevolge het vonnis van dit Gerecht van 29 september 2021 naast de reeds verbeurde en aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] betaalde dwangsommen (in totaal ad Afl. 62.000,--) ook vanaf 15 december 2021 per dag een dwangsom verbeurt van Afl. 1.000,-- totdat het maximum aan te verbeuren dwangsommen (te weten Afl. 100.000,--) is bereikt. Aldus is het Land naar het voorshandse oordeel van het Gerecht nog Afl. 38.000,-- aan dwangsommen verschuldigd aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie], zoals door haar gesteld.