ECLI:NL:OGEAA:2022:235

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202101650
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden bij illegaal storten van asbesthoudend afval op raffinaderij terrein

In deze zaak hebben appellanten, wonend in Aruba, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Justitie en Sociale Zaken om niet handhavend op te treden tegen het illegaal storten van asbesthoudend afval op het terrein van de raffinaderij. De appellanten hadden eerder, in 2016, verzocht om handhaving, maar hun verzoek werd in 2018 afgewezen. Dit leidde tot een eerdere uitspraak van het gerecht op 27 mei 2019, waarin werd bepaald dat de afwijzing niet deugdelijk was gemotiveerd en dat de Minister een nieuwe beschikking moest geven. In de bestreden beschikking van 7 mei 2021 werd opnieuw afgewezen om handhavend op te treden, wat de appellanten opnieuw aanvochten.

Tijdens de zitting op 26 januari 2022 werd de zaak behandeld. De rechter oordeelde dat de Minister onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen gevaar was voor de gezondheid en veiligheid van omwonenden. De eerdere uitspraak van 27 mei 2019, waarin werd vastgesteld dat er mogelijk asbesthoudende materialen aanwezig waren, werd niet in acht genomen. De rechter concludeerde dat de bestreden beschikking niet kon standhouden en dat de Minister opnieuw moest beslissen op het bezwaar van de appellanten, met inachtneming van de eerdere uitspraak.

De rechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beschikking van 7 mei 2021 en gaf de Minister drie maanden de tijd om een nieuwe beslissing te nemen. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan de appellanten moest worden terugbetaald. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 14 maart 2022.

Uitspraak

Uitspraak van 14 maart 2022
Lar nr. AUA202101650

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
1.[Appellant 1],
2.[Appellante 2],
wonend in Aruba,
APPELLANTEN,
procederend in persoon,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brieven van 4 en 17 oktober 2016 hebben appellanten verweerder verzocht om handhavend op te treden in verband met het illegaal storten van asbesthoudend afval op het terrein van de raffinaderij.
Tegen het uitblijven van een beschikking op dat verzoek hebben appellanten op 23 januari 2017 bezwaar gemaakt.
Bij beschikking van 7 juni 2018 heeft verweerder het verzoek van appellanten om handhavend op te treden afgewezen.
Bij uitspraak van 27 mei 2019, zoals hersteld bij uitspraak van 7 juni 2019, in zaak Lar nr. AUA201802798 heeft het gerecht het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, de beschikking van 7 juni 2018 vernietigd en bepaald dat verweerder, met inachtneming van die uitspraak, een nieuwe beschikking dient te geven.
Bij beschikking van 7 mei 2021 (de bestreden beschikking) heeft verweerder (opnieuw) op het bezwaar van appellanten van 23 januari 2017 beslist.
Hiertegen hebben appellanten op 16 juni 2021 beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerder heeft op 27 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting op 26 januari 2022, waar appellanten in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. De bestreden beschikking, gegeven ter uitvoering van de uitspraak van het gerecht van 27 mei 2019, strekt opnieuw tot handhaving van de afwijzing van het verzoek van appellanten om handhavend op te treden ter zake van de storting en opslag van asbesthoudend afval op het terrein van de raffinaderij.
2. Volgens vaste rechtspraak heeft het niet-instellen van hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van het gerecht tot gevolg dat, indien in beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar beroepsgronden worden aangevoerd die door het gerecht in die eerdere uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, het gerecht van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden heeft uit te gaan. Hieraan ligt ten grondslag dat het ten tweede male beoordelen van door het gerecht eerder uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen beroepsgronden het gezag van de rechterlijke uitspraak waartegen geen rechtsmiddel is aangewend, miskent. De rechtszekerheid brengt met zich dat het betrokken bestuursorgaan en belanghebbenden mogen uitgaan van de rechtmatigheid van de beschikking voor zover hiertegen beroepsgronden zijn gericht en het gerecht deze uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen. Dat geldt ook indien een bestuursorgaan geen hoger beroep instelt tegen een uitspraak van het gerecht waarbij een beschikking wordt vernietigd en waarin hij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel heeft gegeven over hetgeen het bestuursorgaan aan die beschikking ten grondslag heeft gelegd.
3. Appellaten betogen dat verweerder ten onrechte heeft afgewezen het verzoek om handhavend optreden in de zin van volledige sanering van het terrein.
3.1
In de uitspraak van 27 mei 2019 heeft het gerecht uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat verweerder het verzoek van appellanten om handhavend op te treden in die zin dat de situatie ongedaan wordt gemaakt door het terrein te saneren en het asbesthoudend afval af te voeren op een wijze waarop dit geen enkel risico oplevert, heeft kunnen afwijzen. Appellanten hebben tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld. Gelet hierop en het hiervoor onder 2. overwogene, gaat het gerecht thans uit van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over de desbetreffende beroepsgrond. Het betoog faalt dan ook.
4. Appellanten betogen voorts dat de bestreden beschikking niet is gegeven met inachtneming van de uitspraak van het gerecht van 27 mei 2019. Daartoe voeren zij aan dat verweerder zich onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een situatie die de gezondheid en de veiligheid van de omwonenden bedreigt of kan bedreigen. Appellanten voeren in dit verband ook aan dat de periodieke controles en de daarvan opgemaakte rapporten niet voldoen aan de daaraan te stellen deskundigheidsvereisten.
4.1
In de uitspraak van 27 mei 2019 heeft het gerecht uitdrukkelijk en zonder voorbehoud overwogen dat verweerder zich bij beslissing van 7 juni 2018 op het bezwaar van appellanten van 23 januari 2017, vanwege het ontbreken van nader onderzoek en een periodiek controleprogramma, ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat uit het onderzoek van de Directie Natuur en Milieu (DNM) is gebleken dat er geen sprake is van een gevaarlijke situatie voor de nabije omgeving, en dat de beschikking op bezwaar derhalve in zoverre niet deugdelijk is gemotiveerd. Daartoe heeft het gerecht overwogen dat in rapporten is vastgesteld dat op het terrein mogelijk asbesthoudende (isolatie)materialen aan de buitenlucht worden blootgesteld. Tijdens de inspectie is besproken dat deze materialen nader moeten worden onderzocht en, indien deze materialen asbest bevatten, de nodige maatregelen getroffen moeten worden. Niet gebleken is dat nader onderzoek naar deze mogelijk asbesthoudende materialen daadwerkelijk is verricht. Voorts heeft DNM gerapporteerd dat een periodieke controle moet plaatsvinden naar mogelijke erosie van de afdeklaag. Gesteld noch gebleken is dat een periodiek controleprogramma is opgesteld en wordt uitgevoerd, aldus het gerecht in die uitspraak.
4.2
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat hem uit door DNM vastgestelde rapporten van tweejaarlijkse controles ter plaatse is gebleken dat geen erosie heeft opgetreden, zodat geen sprake is van een situatie die de gezondheid en veiligheid van omwonenden bedreigt of kan bedreigen. Met de tweejaarlijkse controles, in februari/maart en in september/oktober is sprake van een regulier controleprogramma voor de locatie in kwestie, aldus verweerder.
4.3
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder aldus in het geheel niet gemotiveerd dat en waarom geen sprake is van een gevaarlijke situatie voor de nabije omgeving, waar het betreft de mogelijke blootstelling aan de buitenlucht van asbesthoudende (isolatie)materialen. De bestreden beschikking kan in zoverre dan ook geen standhouden, reeds omdat deze in zoverre niet is gegeven met inachtneming van een in de uitspraak van het gerecht van 27 mei 2019 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel, waarvan verweerder, gelet het hiervoor onder 2. overwogene moest uitgaan.
De enkele verwijzing door verweerder tijdens de behandeling ter zitting naar de tweejaarlijkse controles op erosie en de rapporten (zie hierna onder 4.4) die naar aanleiding van die controles zijn opgesteld, is in dit verband onvoldoende om de afwijzing in zoverre niettemin te dragen. In die rapporten is ter zake vermeld dat asbesthoudend materiaal is opgemerkt en verwijderd, en dat voor zover nog materiaal wordt gevonden monsters genomen moeten worden. Daarmee heeft verweerder evenwel niet gemotiveerd dat en op welke wijze nader onderzoek is verricht naar de aanwezigheid van mogelijk asbesthoudende materialen.
4.4
Ter zake van het controleprogramma heeft verweerder ter zitting verwezen naar door hem overgelegde controlerapporten van inspecteurs van DNM van 7 mei 2018, 8 maart 2019, 28 juni 2019, 12 februari 2020 en 19 februari 2021. In deze rapporten is steeds vermeld dat de afdeklaag, bestaande uit zand en stenen, is begroeid met diverse gewassen en dat geen erosie dan wel geulvorming is geconstateerd. In die rapporten is verder vermeld dat tijdens enkele van de daaraan ten grondslag liggende controles is geconstateerd dat het zand in de afdeklaag op sommige plaatsen is weggezakt, waardoor alleen stenen aan de oppervlakte zijn overgebleven, wat oneffenheden in de afdeklaag tot gevolg heeft, evenals mindere aangroei van gewassen. Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder zich met deze rapporten onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd op het standpunt gesteld dat, waar het betreft erosie, geen sprake is van een gevaarlijke situatie voor de nabije omgeving. Verweerder heeft niet gemotiveerd dat en waarom verzakking van zand geen gevaarlijke situaties oplevert. Dat mocht evenwel van verweerder verwacht worden. De bestreden beschikking behelst immers een beslissing om niet handhavend op te treden ter zake van de opslag van materiaal dat zeer schadelijk kan zijn voor de veiligheid en gezondheid van personen. Onder deze omstandigheden dient verweerder zijn standpunt dat geen sprake is van een situatie die de gezondheid en veiligheid van omwonenden bedreigt of kan bedreigen volledig te motiveren en doen baseren op gedegen onderzoek van daartoe geëigende deskundigen.
5. Het hiervoor onder 4.3 en 4.4 overwogene leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. De bestreden beschikking dient te worden vernietigd. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar van appellanten te beschikken, met inachtneming van deze uitspraak. Dat brengt met zich dat verweerder ter zake van beide aspecten een nadere motivering dient te geven, die gegrond is op gedegen nader deskundigenonderzoek.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van verweerder van 7 mei 2021;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellanten, met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast dat het door appellanten gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan hen wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75,- verschuldigd.