ECLI:NL:OGEAA:2022:261

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202201192
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in het kader van uitzetting van Venezolaanse en Colombiaanse nationaliteit

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 1 juni 2022 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker van Venezolaanse en Colombiaanse nationaliteit. De verzoeker had eerder een vergunning tot tijdelijk verblijf aangevraagd in het kader van gezinshereniging, maar deze was door de Minister van Arbeid, Energie en Integratie afgewezen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de beslissing op zijn bezwaar in Aruba kon afwachten.

Het gerecht heeft de zaak behandeld op 18 mei 2022, waarbij zowel de verzoeker als de verweerder, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, aanwezig waren. De verzoeker voerde aan dat de afwijzing van zijn verzoek in strijd was met de openbare orde en het algemeen belang, en dat hij geen gevaar vormde voor de samenleving. Hij stelde ook dat de afwijzing in strijd was met het ne bis in idem beginsel en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat hij gehuwd was met een Nederlander.

Het gerecht oordeelde echter dat de afwijzing van het verzoek om verlening van de vergunning tot tijdelijk verblijf op grond van strijd met de openbare orde gerechtvaardigd was. De verzoeker had geen melding gemaakt van zijn eerdere uitzetting en de strafrechtelijke vervolging, wat relevant was voor de beoordeling van zijn verzoek. Het gerecht concludeerde dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening en wees het verzoek af. De beslissing werd genomen door mr. M.E.B. de Haseth en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 1 juni 2022
Lar nr. AUA202201192

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse en Colombiaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: J.J.C. Odor, LL.M.
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ARBEID, ENERGIE EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. N.R. Sneek (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 2 augustus 2021 heeft verweerder het verzoek van verzoeker om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf in het kader van gezinshereniging afgewezen.
Bij beschikking van 23 maart 2022 heeft verweerder het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft verzoeker op 26 april 2022 beroep ingesteld.
Op 29 april 2022 heeft verzoeker dit verzoekschrift ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 mei 2022, waar zijn verschenen verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
1. Het oordeel van het gerecht heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
2.2
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), kan een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, worden geweigerd in verband met de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren.
3.1
Verzoeker, op [geboortedatum] 1988 in Venezuela geboren en van Venezolaanse en Colombiaanse nationaliteit, is op 14 augustus 2016 Aruba binnengekomen.
3.2
Vanaf 14 augustus 2016 tot 16 augustus 2019 verbleef verzoeker in Aruba zonder over een geldige verblijfstitel te beschikken. Verzoeker werd op 16 augustus 2019 uitgezet en aan hem werd een terugkeerverbod van 42 maanden (tot 15 februari 2023) opgelegd.
3.3
Op 9 december 2019 is verzoeker met een Nederlander getrouwd.
3.4
Op 12 juni 2020 heeft de minister van Justitie het terugkeerverbod opgeheven.
3.5
Op 11 december 2020 is verzoeker Aruba binnengekomen.
3.6
Op 7 maart 2021 werd verzoeker in voorlopige hechtenis genomen op verdenking van een misdrijf, waarvoor hij strafrechtelijk is vervolgd.
3.7
Op 7 april 2021 heeft verzoeker het aan de beschikking van 23 maart 2022 ten grondslag liggende verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf ingediend.
3.8
Verzoeker is bij vonnis van 14 april 2022 veroordeeld ter zake van een misdrijf.
4. Aan de beschikking van 23 maart 2022 heeft verweerder strijd met de openbare orde en het algemeen belang ten grondslag gelegd. Daartoe heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoeker bij het indienen van zijn verzoek informatie heeft achtergehouden, te weten dat hij eerder Aruba is uitgezet en dat hij op 7 maart 2021 op verdenking van een strafbaar feit is aangehouden, en daarvoor strafrechtelijk werd vervolgd. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij niet op grond van artikel 8 EVRM gehouden is de verzochte vergunning te verlenen, omdat zich geen objectieve belemmeringen voordoen voor het uitoefen van het gezinsleven in een van de landen van verzoekers nationaliteit.
5. Het verzoek strekt ertoe dat verzoeker de beslissing op zijn bezwaar – het gerecht begrijpt: beroep – in Aruba mag afwachten. Daartoe heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder zich bij het afgewezen verzoek ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aan de vereisten om voor toelating in aanmerking te komen voldoet, daar hij geen gevaar voor de openbare orde en algemeen belang vormt. Voorts is de afwijzing volgens verzoeker in strijd met het ne bis in idem beginsel, omdat hij daarmee na de strafrechtelijke veroordeling voor een tweede maal wordt gestraft, en in strijd met artikel 8 EVRM, omdat hij gehuwd is met een Nederlander, aldus verzoeker.
6.1
Naar het oordeel van het gerecht valt niet in te zien dat de afwijzing van het verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf op de grond van strijd met de openbare orde uiteindelijk geen stand zal houden. Daarbij neemt het gerecht het volgende in aanmerking. Zoals hiervoor onder 3.6 tot en met 3.8 is vermeld, staat vast dat verzoeker kort voordat hij het voorliggende verzoek heeft ingediend op verdenking van een misdrijf in voorlopige hechtenis is genomen en dat hij ter zake strafrechtelijk werd vervolgd, en uiteindelijk na de beschikking van 23 maart 2022 strafrechtelijk is veroordeeld. Bij het indienen van het verzoek heeft verzoeker van de verdenking, de voorlopige hechtenis en de strafrechtelijke vervolging geen melding gemaakt. Dit had evenwel van hem verwacht mogen worden. Verzoeker had kunnen en moeten begrijpen dat deze feiten, die raken aan de openbare orde, bij het nemen van een beschikking op het verzoek relevant zijn, reeds omdat strijd met de openbare orde een grond is voor de weigering van een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf.
6. 2 Het betoog van verzoeker dat de beschikking van 23 maart 2022 in strijd is met het ne bis in idem beginsel faalt reeds omdat de afwijzing van een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf geen sanctie is.
6.3
Naar het oordeel van het gerecht bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder op grond van 8 EVRM gehouden is de verzochte vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen, reeds omdat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich geen objectieve belemmeringen voordoen voor het uitoefenen van het gezinsleven met zijn echtgenote in een van de landen waarvan hij de nationaliteit bezit. De enkele omstandigheden dat zijn echtgenote in Aruba een studie volgt, is daartoe onvoldoende. Daarbij kan mede in aanmerking worden genomen dat verzoeker bij het uitoefenen van zijn gezinsleven in Aruba nimmer rechtmatig verblijf heeft gehad.
7. Gelet op het voorgaande is voor het treffen van een voorlopige voorziening dan ook geen grond. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.