ECLI:NL:OGEAA:2022:266

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202201900
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen uitzetting van een Colombiaanse verblijvende in Aruba

Op 20 juli 2022 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een Colombiaanse vrouw, een verzoek indiende tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen haar uitzetting. Verzoekster was sinds 23 januari 2016 zonder geldige verblijfstitel in Aruba en had op 25 mei 2022 een bevelschrift ontvangen van de Minister van Justitie en Sociale Zaken, waarin haar uitzetting werd bevolen en een terugkeerverbod van 84 maanden werd opgelegd. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit bevelschrift en verzocht het gerecht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij de beslissing op haar aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf kon afwachten.

Tijdens de zitting op 6 juli 2022 werd het verzoek behandeld. Verzoekster was aanwezig met haar gemachtigde, mr. J.J.C. Odor, en de beoogde garantsteller. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.F.J. Caster, voerde aan dat verzoekster illegaal in Aruba verbleef en dat er geen reden was om haar verblijf nog langer te gedogen. Het gerecht overwoog dat verzoekster sinds 2016 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef en dat de minister bevoegd was om haar uit te zetten op basis van de Landsverordening toelating en uitzetting.

Het gerecht oordeelde dat er geen grond was voor het schorsen van het uitzettingsbevel, omdat verzoekster onvoldoende had onderbouwd waarom de onmiddellijke uitvoering van het bevel onevenredig nadeel voor haar zou meebrengen. De rechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 20 juli 2022
Lar nr. AUA202201900

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 25 mei 2022 heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen en aan haar een terugkeerverbod opgelegd van 84 maanden.
Hiertegen heeft verzoekster op 17 juni 2022 bezwaar gemaakt.
Op 17 juni 2022 heeft verzoekster het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 5 juli 2022 stukken ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld ter zitting van 6 juli 2022. Verzoekster is verschenen bij haar gemachtigde. Tevens was aanwezig de beoogd garantsteller. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door J.M. Harewood (Dimas).
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
2. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
3.1
Verzoekster, geboren te Colombia op [datum] 1990 en van Colombiaanse nationaliteit, is Aruba op 24 december 2015 als toerist binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van 29 dagen.
3.2
Op 4 oktober 2021 heeft verzoekster een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf om als inwonende dienstbode werkzaam te zijn.
3.3
Bij bevelschrift van 25 mei 2022 heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
Standpunten van partijen
4.1
Aan het uitzettingsbevel heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster sinds 23 januari 2016 zonder een geldige verblijfstitel alhier verblijft, dat haar illegale verblijf niet behoeft te worden gedoogd, en dat er geen grond is om verzoekster nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven.
4.2
Het verzoek strekt ertoe het bestreden uitzettingsbevel te schorsen. Daartoe heeft verzoekster aangevoerd dat zij een aanvraag heeft ingediend om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf en dat zij de beslissing op de aanvraag in Aruba mag afwachten. Voorts heeft verzoekster aangevoerd dat zij een in Aruba schoolgaande minderjarige zoon heeft.
Beoordeling
5.1
Het oordeel van het gerecht heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5.2
Vast staat dat verzoekster sinds 23 januari 2016 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Ltu bevoegd is haar uit te zetten.
5.3
In het door verzoekster aangevoerde is geen grond te vinden voor het oordeel dat verweerder niet tot toepassing van deze bevoegdheid heeft kunnen beslissen. Daarbij neemt het gerecht in aanmerking dat niet op voorhand duidelijk is dat de minister van Integratie gehouden is het verzoek om verlening van een verblijfsvergunning van verzoekster in te willigen, onder meer gelet op de omstandigheden dat verzoekster geruime tijd zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft en werkend is aangetroffen bij een andere werkgever dan haar beoogde garantsteller. Voor zover verzoekster voorts beoogt te betogen dat het terugkeerverbod in strijd is met artikel 8 EVRM, faalt dat, omdat zij onvoldoende heeft onderbouwd waarom zij het familieleven met haar zoon niet in dan wel het land van haar herkomst kan uitoefenen.
6. Dit leidt tot de slotsom dat niet is gebleken dat de onmiddellijke uitvoering van het bestreden uitzettingsbevel onevenredig nadeel voor verzoekster met zich brengt in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
7. Gelet op het vorenstaande is er geen grond voor het schorsen van het bestreden uitzettingsbevel of voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.