ECLI:NL:OGEAA:2022:277

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202200629
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening inzake afgifte visum

In deze zaak heeft verzoekster, wonend in Venezuela, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot de afgifte van een visum. De aanvraag voor het visum was eerder op 25 oktober 2021 door de vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 18 november 2021, aangevuld op 13 december 2021, en heeft op 10 maart 2022 beroep ingesteld bij het gerecht, waarbij zij tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De behandeling van het verzoek vond plaats op 30 maart 2022, waar beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De rechter heeft overwogen dat op grond van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) een verzoek tot schorsing van de bestreden beschikking kan worden gedaan indien de uitvoering daarvan voor de verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen. Verweerder heeft aangevoerd dat de afwijzing van het visum geen onevenredig nadeel met zich brengt, omdat de periode waarvoor het visum was aangevraagd inmiddels was verstreken. De rechter oordeelt echter dat verzoekster belang heeft bij het verzoek, omdat zij een reis heeft gepland van 28 april tot en met 10 mei 2022.

Daarnaast heeft de rechter vastgesteld dat verzoekster voldoende heeft aangetoond dat zij sociaal en economisch gebonden is aan Venezuela, en dat de afwijzing van het visum niet voldoende gemotiveerd was. De rechter heeft daarom besloten om de beschikking van 25 oktober 2021 te schorsen en verweerder op te dragen om binnen twee weken alsnog een visum af te geven aan verzoekster. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en is openbaar uitgesproken op 13 april 2022.

Uitspraak

Uitspraak van 13 april 2022
Lar nr. AUA202200629

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

wonend in Venezuela,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ARBEID, ENERGIE EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M. van Wilgen (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 25 oktober 2021 heeft de vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden namens verweerder de aanvraag van verzoekster om afgifte van een visum afgewezen.
Hiertegen heeft verzoekster op 18 november 2021, aangevuld op 13 december 2021, bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft verzoekster op 10 maart 2022 beroep ingesteld bij het gerecht. Tevens heeft zij zich op die datum tot het gerecht gewend met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek is op 30 maart 2022 behandeld ter zitting, waar partijen bij hun gemachtigden zijn verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Rijksvisumwet is een visum, verleend op grond van deze rijkswet, vereist voor het verkrijgen van een of meer malen toegang van vreemdelingen tot de landen en de openbare lichamen. Bij of krachtens landsregelgeving kan worden bepaald dat aan het visum een verblijfstermijn kan worden verbonden.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, verlangt de bevoegde autoriteit ten behoeve van de beoordeling van een visumaanvraag van de vreemdeling dat deze het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf op een door de bevoegde autoriteit te bepalen wijze aannemelijk maakt.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, weigert de bevoegde autoriteit het visum indien de vreemdeling niet voldoet aan artikel 10, eerste lid.
Ingevolge de aanhef en onder d, weigert de bevoegde autoriteit het visum indien grond bestaat om aan te nemen dat de vreemdeling de verplichtingen verbonden aan het visum of het daarmee verband houdende verblijf niet zal nakomen; zulke grond bestaat in elk geval indien de vreemdeling de verplichtingen verbonden aan een eerder verleend visum of verblijfsrecht niet is nagekomen.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het Toelatingsbesluit kunnen de navolgende soorten visa namens de Minister door een ambassade of consulaat van het Koninkrijk der Nederlanden worden verstrekt:
a. een visum, geldig voor een periode van honderdtachtig dagen, houdende toestemming voor meerdere reizen naar Aruba met het oog op verblijf gedurende een aaneengesloten periode van maximaal dertig dagen;
b. een visum, geldig voor een periode van vier jaar, houdende toestemming voor meerdere reizen naar Aruba met het oog op verblijf gedurende een aaneengesloten periode van maximaal dertig dagen en van in totaal ten hoogste honderdtachtig dagen in een periode van twaalf maanden.
De beoordeling
2.1
Het verzoek strekt ertoe verweerder op te dragen om binnen twee weken een visum aan verzoekster af te geven.
2.2
Aan de afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf in Aruba onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en dat uit de overgelegde stukken onvoldoende kan worden geconcludeerd dat verzoekster sociaal en/of economisch gebonden is in het land waar zij woonachtig is, waardoor haar tijdige terugkeer onzeker is.
2.3
Ter zitting heeft verweerder het verweer gevoerd dat de uitvoering van de afwijzing voor verzoekster geen onevenredig nadeel met zich brengt in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang, omdat de periode waarvoor verzoekster afgifte van een visum heeft verzocht reeds is verstreken.
2.3.1
Dit verweer slaagt niet. Verzoekster heeft, onder overlegging van een afschrift van een ticket met reisdata 28 april tot en met 10 mei 2022, te kennen gegeven dat zij afgifte van een visum wenst voor de periode waarin deze reisdata zijn gelegen. Gelet hierop, en op het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van het Toelatingsbesluit, kan toewijzing van het verzoek van verzoekster ertoe leiden dat de beoogde reis mogelijk wordt, zodat verzoekster belang heeft bij het verzoek.
2.4
Ter zitting heeft verweerder voorts het verweer gevoerd dat verzoekster het bezwaar buiten de bezwaartermijn heeft ingediend, nu zij eerst op 13 december 2021 een bezwaarschrift bij het Departamento di Integracion y Maneho di Strahero (DIMAS) heeft ingediend.
2.4.1
Dit verweer slaagt evenmin. Bij e-mailbericht van 18 november 2021 aan de vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden heeft verzoekster te kennen gegeven dat en waarom zij het niet eens is met de afwijzing van het verzoek om afgifte van een visum. Hiermee heeft verzoekster binnen de daartoe gestelde termijn bezwaar gemaakt. Dat zij het bezwaarschrift volgens de in de Nederlandse taal opgestelde rechtsmiddelenverwijzing had moeten indienen bij DIMAS, geeft, anders dan op welk standpunt verweerder zich stelt, geen grond voor het oordeel dat dit e-mailbericht niet als bezwaarschrift kan worden aangemerkt. Het had op de weg van de vertegenwoordiging gelegen om, in aanmerking genomen de vereiste zorgvuldigheid, het e-mailbericht naar DIMAS door te zenden, waarbij DIMAS de indieningsdatum van het e-mailbericht als datum van indiening van het bezwaar had dienen aan te merken.
2.5
Verzoekster betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf in Aruba onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en dat uit de overgelegde stukken onvoldoende kan worden geconcludeerd dat verzoekster sociaal en/of economisch gebonden is in het land waar zij woonachtig is, waardoor haar tijdige terugkeer onzeker is. Daartoe voert zij aan dat zij gedurende de afgelopen jaren steeds een tot enkele malen per jaar een korte tijd als vakantie in Aruba heeft doorgebracht, waarbij zij steeds binnen de gestelde termijn Aruba heeft verlaten. Voorts heeft zij een minderjarig kind van acht jaar oud in Venezuela, een eigen woning, en een vaste baan in het onderwijs, aldus verzoekster onder overlegging van diverse stukken.
2.5.1
Verweerder heeft de bestreden beschikking niet van een motivering voorzien. Ter zitting heeft verweerder de stellingen van verzoekster weersproken, noch een nadere motivering van de afwijzingsgronden gegeven. Onder deze omstandigheden is het gerecht voorshands van oordeel dat de afwijzing geen stand zal houden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verzoekster onder verwijzing naar kopieën van haar paspoort onweersproken heeft gesteld dat zij gedurende geruime tijd Aruba in haar vakanties bezoekt, dat zij alhier bij vrienden verblijft, en dat zij steeds binnen de gestelde termijn Aruba heeft verlaten. Voors heeft verzoekster onweersproken gesteld dat zij een stevige economische en sociale binding met het land van haar herkomst heeft, en daartoe verwezen naar stukken die haar stellingen dat zij aldaar een minderjarig kind, een eigen woning en een vaste baan in het onderwijs heeft ondersteunen.
2.6
Het voorgaande leidt tot het treffen van de voorziening, zoals verzocht.
2.7
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
 schorst de beschikking van 25 oktober 2021;
 schorst de fictieve afwijzende beschikking op het bezwaar van verzoekster van 18 november 2021;
 draagt verweerder op om binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een visum af te geven op de aanvraag van verzoekster van 25 oktober 2021.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en uitgesproken in het openbaar op woensdag 13 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.