ECLI:NL:OGEAA:2022:277
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.E.B. de Haseth
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening inzake afgifte visum
In deze zaak heeft verzoekster, wonend in Venezuela, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot de afgifte van een visum. De aanvraag voor het visum was eerder op 25 oktober 2021 door de vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 18 november 2021, aangevuld op 13 december 2021, en heeft op 10 maart 2022 beroep ingesteld bij het gerecht, waarbij zij tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De behandeling van het verzoek vond plaats op 30 maart 2022, waar beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.
De rechter heeft overwogen dat op grond van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) een verzoek tot schorsing van de bestreden beschikking kan worden gedaan indien de uitvoering daarvan voor de verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen. Verweerder heeft aangevoerd dat de afwijzing van het visum geen onevenredig nadeel met zich brengt, omdat de periode waarvoor het visum was aangevraagd inmiddels was verstreken. De rechter oordeelt echter dat verzoekster belang heeft bij het verzoek, omdat zij een reis heeft gepland van 28 april tot en met 10 mei 2022.
Daarnaast heeft de rechter vastgesteld dat verzoekster voldoende heeft aangetoond dat zij sociaal en economisch gebonden is aan Venezuela, en dat de afwijzing van het visum niet voldoende gemotiveerd was. De rechter heeft daarom besloten om de beschikking van 25 oktober 2021 te schorsen en verweerder op te dragen om binnen twee weken alsnog een visum af te geven aan verzoekster. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en is openbaar uitgesproken op 13 april 2022.