ECLI:NL:OGEAA:2022:278

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202200708
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een uitzettingsbevel

In deze zaak heeft de verzoekster, een Venezolaanse vrouw, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen een uitzettingsbevel dat door de Minister van Justitie en Sociale Zaken van Aruba was uitgevaardigd. De verzoekster was op 29 januari 2020 Aruba binnengekomen als toerist, maar had haar tijdelijke verblijfsvergunning overschreden. Na een afgewezen asielaanvraag in oktober 2020, had zij de vertrektermijn laten verstrijken en was zij illegaal in Aruba blijven verblijven. Op 20 februari 2022 werd zij aangehouden tijdens een kustcontrole en werd het uitzettingsbevel uitgevaardigd. De verzoekster voerde aan dat het uitzettingsbevel niet in stand kon blijven, omdat haar ten onrechte een vertrektermijn van 0 dagen was opgelegd en dat zij samen met haar partner en kinderen in Aruba hun leven hadden opgebouwd.

De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek om schorsing van het uitzettingsbevel niet kon worden toegewezen. De rechter stelde vast dat de verzoekster al geruime tijd zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef en dat er geen grond was om haar nog langer illegaal in het land te laten verblijven. Het beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens (EVRM) werd afgewezen, omdat de verzoekster en haar gezin nooit over een geldige verblijfsvergunning hadden beschikt en er geen aanvraag voor gezinshereniging of -vorming was gedaan. De rechter concludeerde dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening en wees het verzoek af.

Uitspraak

Uitspraak van 13 april 2022
Lar nr. AUA202200708

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J.M. Harewood (DIMAS) en mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 20 februari 2022 heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
Hiertegen heeft verzoekster op 9 maart 2022 bezwaar gemaakt.
Op 17 maart 2022 heeft verzoekster bij dit gerecht een verzoekschrift in de zin van artikel 54 van de Lar ingediend.
Op 29 maart 2022 heeft verweerder stukken ingediend.
Op 29 maart 2022 heeft verzoekster nadere stukken ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 30 maart 2022, waar zijn verschenen verzoekster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij de gemachtigden voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
Het wettelijk kader
1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
De feiten
2.1
Verzoekster, van Venezolaanse nationaliteit, is op 29 januari 2020 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van vier dagen.
2.2
Verzoekster heeft op 5 juni 2020 een asielaanvraag bij het Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero (DIMAS) ingediend.
2.3
Bij beschikking van 24 oktober 2020 heeft de minister belast met Integratie de asielaanvraag afgewezen. Daarbij heeft hij een vertrektermijn op 30 dagen na dagtekening van die beschikking gesteld. Tegen de afwijzing heeft verzoekster geen rechtsmiddelen aangewend. Verzoekster heeft de vertrektermijn laten verstrijken, zonder Aruba te hebben verlaten.
2.4
Op 20 februari 2022 is verzoekster tijdens een kustcontrole door de medewerkers van het Bureau Vreemdelingentoezicht (GNC) aangehouden.
2.5
Bij onderscheiden bevelschriften van 20 februari 2022 heeft verweerder de uitzetting en de inbewaringstelling van verzoekster bevolen. Nadien heeft verweerder de inbewaringstelling van verzoekster opgeheven en aan haar een meldingsplicht opgelegd.
2.6
Bij bevelschrift van 9 maart 2022 heeft verweerder het bevelschrift tot uitzetting van 20 februari 2022 herhaald. Daartegen heeft verzoekster op 29 maart 2022 bezwaar gemaakt.
2.7
Bij bevelschrift van 9 maart 2022 heeft verweerder de inbewaringstelling van verzoekster bevolen.
2.8
Bij uitspraak van 11 maart 2022 heeft de rechter-commissaris de inbewaringstelling van verzoeker onrechtmatig geacht.
De beoordeling
3.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3.2.
Aan het bestreden uitzettingsbevel heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster sinds 3 februari 2020 zonder een geldige verblijfstitel alhier verblijft, dat haar illegale verblijf niet behoeft te worden gedoogd, en dat er geen grond is om verzoekster nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven.
3.3
Het verzoek strekt tot schorsing van het bestreden uitzettingsbevel. Aan dat verzoek heeft verzoekster ten grondslag gelegd dat het uitzettingsbevel niet in stand kan blijven, daar aan haar ten onrechte een vertrektermijn van 0 dagen is opgelegd. Verzoekster voert voorts aan dat zij samen met haar partner en hun kinderen in Aruba hun leven hebben opgebouwd, en dat haar kinderen hier op school zitten. Gezien het vorenstaande is er sprake van family life, waardoor verweerder bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens (EVRM) een “fair balance” moet zien te vinden tussen het belang van verzoekster (en haar familie) en het belang om verzoekster uit te zetten, aldus verzoekster.
3.4
Niet in geschil is dat verzoekster voor tijdelijk verblijf is toegelaten en in het land is aangetroffen nadat de geldigheidsduur van haar tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken. Daarom kan verzoekster met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, Ltu worden uitgezet.
3.5
Zoals hiervoor onder 2.3 is vermeld, is aan verzoekster reeds eerder een vertrektermijn gesteld, waaraan zij geen gevolg heeft gegeven. Verweerder heeft aan het onthouden van een nieuwe vertrektermijn ten grondslag gelegd dat verzoekster langdurig illegaal in Aruba heeft verbleven. Ter zitting heeft verweerder hier nog aan toegevoegd dat verzoekster geen gevolg heeft gegeven aan een eerder gestelde vertrektermijn. Gegeven de aldus aan het onthouden van een nieuwe vertrektermijn ten grondslag gelegde gronden, valt niet in te zien dat de beschikking in zoverre in bezwaar geen stand zal houden. Het betoog faalt.
3.6
Het beroep van verzoekster op artikel 8 EVRM faalt eveneens. Verzoekster, haar partner en kinderen beschikking over een geldige titel voor verblijf in Aruba, noch hebben daar ooit over beschikt. Evenmin hebben verzoekster, haar partner en kinderen een aanvraag gedaan om verlening van enige vergunning in het kader van gezinshereniging of -vorming in Aruba. Voorts is tegen de partner van verzoekster eveneens een uitzettingsbevel uitgevaardigd. Onder deze omstandigheden is het beroep van verzoekster op artikel 8 EVRM onvoldoende toegelicht
3.7
Gelet hierop is voor het treffen van een voorlopige voorziening is dan ook geen grond. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
3.8
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.