ECLI:NL:OGEAA:2022:286

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202200728
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in asielzaak buiten behandeling gesteld

In deze zaak heeft de verzoeker, van Venezolaanse nationaliteit, op 4 april 2019 Aruba binnengekomen als toerist en op 8 april 2019 een asielaanvraag ingediend bij het Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero (DIMAS). De minister belast met Justitie heeft op 13 januari 2020 de asielaanvraag van verzoeker buiten behandeling gesteld, omdat verzoeker niet is verschenen bij een gehoor om nadere informatie te verstrekken. Verzoeker heeft op 19 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening, die op 30 maart 2022 ter zitting is behandeld.

Het gerecht heeft overwogen dat verzoeker niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, aangezien de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 24 februari 2020 is geëindigd. Verzoeker heeft de bestreden beschikking pas op 19 maart 2022 ingediend, wat buiten de bezwaartermijn valt. Het gerecht heeft vastgesteld dat verzoeker de beschikking op 23 februari 2022 heeft ontvangen, maar niet binnen de vereiste termijn van twee weken bezwaar heeft gemaakt. De inbewaringstelling van verzoeker op 9 maart 2022 biedt geen grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding niet tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar leidt.

Het gerecht heeft verder geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn afwezigheid bij het gehoor niet aan hem te wijten is. De verzoeker heeft geen relevante informatie verstrekt die van belang is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en het gerecht heeft geen grond gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 april 2022.

Uitspraak

Uitspraak van 13 april 2022
Lar nr. AUA202200728

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ARBEID, INTEGRATIE EN ENERGIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: J.M. Harewood (DIMAS) en mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 13 januari 2020 (bestreden beschikking) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker buiten behandeling gesteld.
Hiertegen heeft verzoeker op 19 maart 2022 bezwaar gemaakt.
Op 21 maart 2022 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift in de zin van artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 30 maart 2022, waar zijn verschenen verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij de gemachtigden voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 19c van het Toelatingsbesluit kan een verzoek tot het toekennen van een bijzondere status of bescherming, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, buiten behandeling worden gesteld, indien:
a. de toelatingsplichtige heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor de behandeling van zijn verzoek;
b. de toelatingsplichtige niet is verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen, of
c. de toelatingsplichtige is verdwenen of zonder toestemming van de Minister is vertrokken en hierover toerekenbaar niet binnen een termijn van twee weken contact heeft opgenomen met de bevoegde autoriteiten in Aruba.
De relevante feiten
2.1
Verzoeker, van Venezolaanse nationaliteit, is op 4 april 2019 Aruba binnengekomen als toerist.
2.2
Op 8 april 2019 heeft verzoeker een asielaanvraag bij het Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero (DIMAS) ingediend. Daarbij heeft verzoeker contactgegevens opgegeven waarop hij bereikbaar is aangaande zijn asielaanvraag.
2.3
Op 3 oktober 2019 heeft de minister belast met Justitie aan verzoeker een meldplicht opgelegd om zich dagelijks ten kantore van de Afdeling vreemdelingetoezicht (Guarda Nos Costa) te melden, in het kader van toezicht op vreemdelingen, dan wel grenscontrole, controle van verblijfsstatus of met het oog op verwijdering.
2.4
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker buiten behandeling gesteld. Daartoe heeft verweerder onder meer overwogen:
“Om uw aanvraag af te ronden hebben wij meer informatie van u nodig. U zou gehoord worden om de benodigde informatie te verschaffen. U bent echter niet op bovengenoemde datum verschenen bij de DIMAS.
Telefonisch is er geprobeerd contact met u op te nemen. Daarnaast is er ook via mail contact met u gezocht, indien deze is opgegeven bij de DIMAS. Er is echter geen gehoor gegeven aan de pogingen om u te bereiken.”
De beoordeling
3.1
Het oordeel van het gerecht heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van de bestreden beschikking en te bepalen dat verzoeker de beslissing op het bezwaar in Aruba mag afwachten. Aan dat verzoek legt verzoeker ten grondslag dat verweerder de asielaanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld.
3.3
Aan de buitenbehandelingstelling heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker niet is verschenen bij het gehoor om nadere informatie te verstrekken en dat zowel per email als telefonisch tevergeefs geprobeerd is contact op te nemen met verzoeker voor het verstrekken van relevante informatie.
3.4
Verweerder voert het verweer dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, reeds omdat verzoeker het bezwaar tegen de bestreden beschikking na afloop van de termijn daarvoor heeft ingediend.
Het gerecht overweegt als volgt. De bestreden beschikking is gedagtekend 13 januari 2020, zodat ingevolge artikel 11, eerste lid van de Lar de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 14 januari 2020 is aangevangen en op 24 februari 2020 is geëindigd. Het op 19 maart 2022 ingediende bezwaarschrift is dan ook buiten de bezwaartermijn ingediend. Ter zitting is genoegzaam gebleken dat verzoeker de bestreden beschikking na afloop van de bezwaartermijn heeft ontvangen, en wel op 23 februari 2022. Volgens bestendige jurisprudentie van het Hof is in het geval de beschikking na het verstrijken van de bezwaartermijn door betrokkene is ontvangen, een bezwaarschrift met toepassing van artikel 12, derde lid van de Lar, zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden ingediend, indien het binnen twee weken nadien is ingediend. Verzoeker heeft het bezwaarschrift op 19 maart 2022 ingediend, derhalve niet binnen twee weken na ontvangst van de beschikking op 23 februari 2022. Dat verzoeker op 9 maart 2022 in bewaring is gesteld, geeft, anders dan verzoeker betoogt, geen grond voor het oordeel dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar mag leiden, reeds omdat gesteld noch gebleken is dat verzoeker op die dag, de veertiende dag na ontvangst van de bestreden beschikking, voornemens was het bezwaar in te dienen, maar daarvan is afgehouden vanwege de inbewaringstelling. Daarbij laat het gerecht nog daar dat ook gedurende de inbewaringstelling verzoeker het bezwaar niet heeft ingediend, maar eerst twee dagen nadat de inbewaringstelling was opgeheven.
3.5
Ook overigens ziet het gerecht geen grond voor het toewijzen van het verzoek. Daartoe wordt als volgt overwogen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is genoegzaam gebleken dat verzoeker na het indienen van de asielaanvraag op 8 april 2019 zich eerst op 23 februari 2022 bij DIMAS heeft gemeld, naar aanleiding van de inbewaringstelling van zijn partner. Verzoeker is niet bij het gehoor te DIMAS verschenen, en heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn afwezigheid niet aan hem te wijten is. Verzoeker heeft bij zijn asielaanvraag contactgegevens opgegeven. Dat hij hierop, zonder enige wijziging aan DIMAS te hebben doorgegeven, niet bereikbaar is, komt voor zijn rekening en risico. Nu verzoeker niet verschenen is voor het gehoor en heeft nagelaten informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor de behandeling van zijn verzoek, heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Dat verzoeker, zoals ter zitting te kennen gegeven, via het webportaal van DIMAS een afspraak voor indiening van een asielaanvraag op 15 november 2019 heeft gemaakt, geen geeft grond voor een ander oordeel. Daargelaten dat het niet voor de hand ligt dat verzoeker, die op dat moment reeds een asielaanvraag aanhangig had, een afspraak maakt om een asielaanvraag in te dienen, valt uit de door verzoeker overgelegd uitdraai uit het webportaal van de gemaakte afspraak niet af te leiden dat verzoeker zich op die dag ook daadwerkelijk bij DIMAS heeft gemeld. Voorts heeft verzoeker niet toegelicht dat en welke informatie hij bij die gelegenheid heeft verstrekt. Dat verzoeker, zoals hij ter zitting heeft gesteld, zich vanaf 13 oktober 2019 volledig aan de meldplicht heeft gehouden en zich dagelijks bij GNC heeft gemeld – wat daar ook van zij – geeft evenmin grond voor een ander oordeel. Verzoeker heeft niet gesteld dat hij bij die gelegenheden informatie aan verweerder heeft verstrekt die van wezenlijk belang is voor de behandeling van zijn asielaanvraag, dan wel verweerder heeft verzocht om hem daartoe in de gelegenheid te stellen. Bovendien had het voor verzoeker duidelijk moeten zijn dat GNC niet de geëigende entiteit is ten aanzien van lopende asielaanvragen, maar DIMAS, waar verzoeker zijn asielaanvraag heeft ingediend.
3.6
Het verzoek wordt afgewezen.
3.7
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.