ECLI:NL:OGEAA:2022:311

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
AUA202102361
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitblijven beschikking op verzoek om openbaarmaking van documenten en immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft appellant, de Minister van Justitie en Sociale Zaken, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beschikking op zijn verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob). Appellant heeft op 14 januari 2020 een verzoek ingediend, maar na het uitblijven van een beschikking heeft hij op 10 maart 2020 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 24 januari 2021 een beslissing genomen, waartegen appellant op 6 april 2021 bezwaar heeft gemaakt. Het gerecht heeft de zaak behandeld op 28 maart 2022, waarbij appellant in persoon en verweerder vertegenwoordigd door gemachtigde J. Harewood aanwezig waren. Na het heropenen van het onderzoek heeft appellant aanvullende informatie verstrekt, maar verweerder heeft geen reactie gegeven.

Het gerecht overweegt dat de beschikking van 24 januari 2021 een beschikking op bezwaar betreft, waartegen beroep openstond. De beroepstermijn is op 25 januari 2021 aangevangen en eindigde op 7 maart 2021. Appellant heeft zijn beroep te laat ingediend, waardoor het gerecht het beroep niet-ontvankelijk verklaart. Appellant heeft ook verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het gerecht oordeelt dat de behandeling van het bezwaar en beroep ongeveer twee jaar en zes maanden heeft geduurd, wat een overschrijding van de redelijke termijn van zes maanden betekent. Verweerder wordt veroordeeld tot betaling van Afl. 500,- aan appellant als schadevergoeding.

De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en is openbaar uitgesproken op 14 september 2022. Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 14 september 2022
Lar nr. AUA202102361

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
APPELLANT,
procederend in persoon,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J. Harewood (DIMAS)

PROCESVERLOOP

Bij brief van 14 januari 2020 heeft appellant verweerder verzocht om openbaarmaking krachtens de Landsverordening openbaarheid van bestuur (de Lob).
Tegen het uitblijven van een beschikking op dat verzoek heeft appellant op 10 maart 2020 bezwaar gemaakt.
Op 24 januari 2021, verzonden op 24 februari 2021, heeft verweerder een beslissing genomen.
Hiertegen heeft appellant op 6 april 2021 bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beschikking op dat bezwaar heeft appellant op 17 augustus 2021 beroep bij het gerecht ingesteld.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2022, waar appellant in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting, heeft het gerecht het onderzoek heropend.
Bij e-mailbericht van 3 mei 2022 heeft het gerecht appellant in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat hij het geschrift van 6 april 2021 heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden, zoals bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Lar.
Appellant heeft daarop bij diverse e-mailberichten een reactie gegeven.
Verweerder heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen reactie gegeven.
De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Lar kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, kan degene die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door een op een bezwaarschrift genomen beslissing als bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, 14, tweede lid, of 20, daartegen beroep instellen bij het Gerecht. Ingevolge artikel 27, eerste lid, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken en gaat in op de dag na die waarop de beslissing op het bezwaarschrift is gedagtekend.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, wordt een beroepschrift niet-ontvankelijk verklaard indien het is ingediend voordat de termijn is ingegaan of nadat de termijn is verstreken.
Ingevolge het derde lid blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt."
1.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening openbaarheid van bestuur kan een ieder de minister schriftelijk verzoeken om informatie, neergelegd in documenten.
2. Ambtshalve overweegt het gerecht als volgt.
In de beschikking van 24 januari 2021 is onder meer vermeld “U heeft in uw brief van 14 januari 2020 en/of uw bezwaarschrift van 10 maart 2020 niet voldoende kenbaar gemaakt om welke documenten (uitzetting minderjarige kinderen) u verzoekt.” Gegeven deze formulering, is de beschikking van 24 januari 2021 op het tegen het uitblijven van een beschikking op het verzoek van 14 januari 2020 gemaakte bezwaar gegeven, waarbij de fictieve afwijzing gehandhaafd is. Onder deze omstandigheden en gelet op artikel 9, eerste lid, van de Lar, is het gerecht van oordeel dat de beschikking van 24 januari 2021 een beschikking op bezwaar behelst. Daartegen stond dan ook beroep bij het gerecht open en geen bezwaar, zoals appellant op 6 april 2021 heeft gemaakt. Omdat het bezwaarschrift van 6 april 2021 dat door verweerder ter behandeling als beroepschrift had moeten worden doorgezonden zich in het dossier in deze zaak bevindt, en partijen desgevraagd te kennen hebben gegeven daartegen geen bezwaar te hebben, zal het gerecht om redenen van proceseconomie in deze zaak het bezwaarschrift van 6 april 2021 als beroepschrift aanmerken.
3. De beschikking op bezwaar is gedagtekend op 24 januari 2021. Derhalve is de beroepstermijn op 25 januari 2021 aangevangen en zes weken later op 7 maart 2021 geëindigd. De Lar biedt geen grondslag voor het betoog van appellant dat de beroepstermijn eerst is aangevangen nadat de beschikking daadwerkelijk is verzonden. De datum van verzending kan pas van belang zijn indien er redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat de beschikking binnen de beroepstermijn is ontvangen. Op grond daarvan kan dan worden beoordeeld of de indiener het beroep heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Lar. Daar is in het geval van appellant geen aanleiding voor omdat hij de beschikking op bezwaar op 24 februari 2021, en dus binnen de beroepstermijn, heeft ontvangen.
Gelet hierop is het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk (vergelijk GHvJ 13 oktober 2021, ECLI:NL:OGHACMB:2021:378).
4. Appellant heeft verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Gerecht overweegt als volgt. Appellant heeft op 10 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beschikking op het Lob-verzoek. De behandeling van het bezwaar en beroep heeft daarmee ongeveer twee jaar en zes maanden geduurd. De redelijke termijn is dus met zes maanden overschreden en dat komt, in het bijzonder omdat verweerder op het geschrift van 6 april 2021 heeft beslist, noch dat ter behandeling als beroep aan het gerecht heeft gezonden, geheel voor rekening van verweerder. Verweerder moet daarom worden veroordeeld tot vergoeding van door appellant geleden immateriële schade van Afl. 500,-.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder om aan appellant een vergoeding van immateriële schade van
Afl. 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn te betalen;
- gelast dat het door appellant gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan hem wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 14 september 2022, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.