ECLI:NL:OGEAA:2022:324

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
AUA202103527
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitgifte van een perceel in erfpacht door eiser tegen het Land Aruba

In deze civiele zaak heeft eiser, wonend in Aruba, een verzoek ingediend om een perceel in erfpacht uit te geven voor de bouw van een woonhuis. Eiser heeft in het verleden meerdere verzoeken gedaan aan de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie, maar deze zijn niet in behandeling genomen. Eiser vordert dat het Gerecht het Land Aruba opdraagt om zijn verzoek binnen een bepaalde termijn te behandelen en verzoekt om een dwangsom voor elke dag dat het Land nalaat aan deze veroordeling te voldoen. Het Land heeft verweer gevoerd en betwist dat er onrechtmatig is gehandeld. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de vordering van eiser onvoldoende onderbouwd is, omdat hij geen officieel verzoek heeft ingediend na de afwijzing van zijn eerdere verzoek. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de beslissing van de minister over de uitgifte van gronden in erfpacht geen beschikking is in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak, waardoor er geen rechtsgang bij de bestuursrechter openstaat. De vordering van eiser is afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van het Land op nihil zijn begroot.

Uitspraak

Vonnis van 29 juni 2022
Behorend bij AR nr. AUA202103527
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[EISER],
wonend in Aruba,
eiser, hierna te noemen: [Eiser],
procederend in persoon,
tegen:
de openbare rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
gedaagde, hierna te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. J.S.S. Poeran (DWJZ),

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de conclusie van antwoord;
- de nadere productie zijdens [eiser];
- de mondelinge behandeling van 17 mei 2022, waar het Land, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde is verschenen. [Eiser] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 21 december 2016 heeft [eiser], via het daartoe bestemde aanvraagformulier, de (destijds) minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie (hierna: de minister) verzocht om hem een perceel in erfpacht uit te geven voor het daarop optrekken en hebben van een woonhuis, bij voorkeur in [plaats] of [plaats], van 500 m² groot.
2.2
Bij e-mailbericht van 21 augustus 2020 heeft [eiser] de directeur van de directie Infrastructuur en Planning (DIP) het volgende geschreven:
“Saludo [naam directeur DIP], [naam directeur DIP] mi ta interesa den un cas in particular den [platas] y mi ta wak tin hopi dinan abandona y par tin private property y cu luz sendi pero abandona, mi ta canando caminda crus y awe nan a bisami abo ta e persona ercarga dinan, mr errol por a yudami cu e proceso cu mi por haña o cumpra un dinan, mi sa nan ta tereno di gobierno y rubiano mi ta mi ta spera mi por tende di [naam directeur DIP] mas pronto cu ta possible danki.”
Daarop heeft de directeur DIP het volgende geantwoord:
“Cu referencia na sra. [eiser] su e-mail aki bao, mi ta informa lo siguiente. Actualmente tin un investigacion andando na e proceduranan y e situacion actual di e casnan na [plaats]. Pendiente di e investigacion aki, no ta atendiendo peticionnan pa casnan di [platas] na e momento aki.”
2.3
In de periode van december 2020 tot en met juni 2021 heeft [eiser] de directeur DIP brieven en e-mailberichten gestuurd met de strekking dat hij een van de percelen in Sero Colorado in erfpacht wenst te verkrijgen, en dat hij daarom informatie wil hebben over de procedure daartoe en over wie deze percelen in eigendom heeft.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiser] vordert het Gerecht om voor recht te verklaren dat het Land jegens hem onrechtmatig handelt door het grondrecht van [eiser] buiten werking dan wel ter zijde te stellen, en het Land op te dragen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het verzoek van [eiser] in behandeling te nemen en daarop binnen drie maanden een (voorlopige) beslissing te nemen, conform de procedure omschreven in het beleid van februari 2018, en te bepalen dat het Land een dwangsom verbeurt van Afl. 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat het Land nalaat om aan de veroordeling te voldoen, met veroordeling van het Land in de proceskosten.
3.2
Aan de vordering legt [eiser] ten grondslag dat hij bij de directeur DIP diverse verzoeken heeft gedaan ter zake verkrijging van percelen in [plaats] in erfpacht, en dat deze niet in behandeling zijn genomen.
3.3
Het Land voert gemotiveerd verweer, dat hierna zo nodig aan de orde komt.
4.DE BEOORDELING
4.1
Het Land heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat [eiser] nietontvankelijk is in zijn vordering, omdat hiervoor een bijzondere rechtsgang bij de bestuursrechter openstaat of heeft opengestaan. Dit verweer slaagt niet, en reeds om de volgende reden. Het Gerecht begrijpt de vordering van [eiser] zo, dat deze strekt tot het verkrijgen van een beslissing op een verzoek om uitgifte van een perceel in erfpacht. Volgens vaste rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (onder meer de uitspraken van 11 mei 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:41 en van 28 mei 2021, ECLI:NL:OGHACMB:2012:BX5453) is een beslissing van de minister over de uitgifte van gronden in erfpacht geen beschikking in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak, maar een beslissing ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling, zodat tegen een zodanige beslissing dan wel het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beslissing op een verzoek daartoe, geen rechtsgang bij de bestuursrechter openstaat.
4.2
Ter onderbouwing van de vordering heeft [eiser] verwezen naar de verzoeken van 21 december 2016 (2.1) en van 21 augustus 2020 (2.2) en naar de overige brieven en emailberichten die hij aan de directeur DIP heeft verstuurd. Ter zitting heeft verweerder betwist dat hij onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, door het niet in behandeling nemen van een verzoek om uitgifte van een perceel in erfpacht. Ter zake heeft verweerder desgevraagd verklaard dat het hem niet geheel duidelijk is wat [eiser] beoogt te verzoeken. Behalve het verzoek van 21 december 2016 heeft [eiser] immers nimmer een officieel verzoek tot uitgifte van enig perceel in erfpacht gedaan. Het verzoek van 21 december 2016 is afgewezen, noch buiten behandeling gesteld, en is dan ook nog altijd aanhangig. [Eiser] heeft verder niet toegelicht of hij dat verzoek wenst te wijzigen, of een apart verzoek wenst in te dienen. Een officieel verzoek met een van deze strekkingen heeft [eiser] nimmer ingediend. Een nadere onderbouwing van de zijde van [eiser], die niet ter zitting is verschenen, is uitgebleven. Onder deze omstandigheden wordt de vordering als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Overigens is namens het Land ter zitting te kennen gegeven dat de bereidheid bestaat om [eiser] op afspraak bij DIP in de gelegenheid te stellen om nader toe te lichten wat hij beoogt te verzoeken en hem vervolgens te verwijzen naar de daarvoor te doorlopen procedures.
4.3 [
Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van het Land worden begroot op nihil, nu de procesgemachtigde van het Land in dienst is van het Land.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
wijst de vordering af;
5.2
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, die tot de datum van de uitspraak aan de kant van het Land worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 29 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.