Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
[Verzoeker],
DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,
PROCESVERLOOP
.
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak heeft de verzoeker, een Colombiaanse man geboren in 1999, bezwaar gemaakt tegen een bevelschrift tot uitzetting dat op 30 juli 2022 door de Minister van Justitie en Sociale Zaken was uitgevaardigd. De verzoeker was op 4 maart 2016 Aruba binnengekomen als toerist met een verblijfsduur van 30 dagen. Na het verstrijken van deze termijn heeft hij een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf om als 'food and beverage inventory clerk' te werken. Op 19 augustus 2022 werd aan hem een meldplicht opgelegd, waarbij hij een reisticket moest tonen voor vrijwillig vertrek op 15 september 2022. Op 10 augustus 2022 heeft de verzoeker bezwaar gemaakt tegen de uitzetting en op 11 augustus 2022 verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 14 september 2022, waar de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.J.C. Odor, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. A.F.J. Caster.
De rechter heeft overwogen dat, op basis van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak, de verzoeker kan verzoeken om schorsing van de bestreden beschikking indien de uitvoering daarvan onevenredig nadeel zou opleveren. De rechter heeft vastgesteld dat de verzoeker een reisticket heeft gekocht en van plan was om op 15 september 2022 Aruba te verlaten. Gezien deze omstandigheden werd geconcludeerd dat er geen sprake was van onevenredig nadeel voor de verzoeker bij het niet toewijzen van het verzoek om een voorlopige voorziening. De rechter heeft daarom het verzoek afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 28 september 2022, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.