Uitspraak
Uitspraak van 28 september 2022
Lar nr. AUA202202622
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[Verzoekster],
verblijvend in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:
DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,
zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).
PROCESVERLOOP
Bij bevelschrift van 30 juli 2022 (bestreden beschikking) heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen en aan haar een terugkeerverbod opgelegd van 54 maanden.
Hiertegen heeft verzoekster op 10 augustus 2022 bezwaar gemaakt.
Op 11 augustus 2022 heeft verzoekster het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Op 13 september 2022 heeft verweerder nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld ter zitting van 14 september 2022. Verzoekster is (via videoverbinding) verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
.
.
De uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
2. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
3.1
Verzoekster, geboren te Venezuela op [geboortedatum] 1993 en van Venezolaanse nationaliteit, is Aruba op 29 juni 2018 als toerist binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van 03 dagen.
3.2
Op 12 februari 2021 heeft verzoekster een asielaanvraag ingediend.
3.3
Bij beschikking van 2 november 2021 heeft verweerder de onder 3.2 vermelde aanvraag afgewezen.
3.4
Op 18 mei 2022 heeft verzoekster een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf in het kader van verblijf bij haar partner, een op Aruba geboren Nederlander.
3.5
Verzoekster is op 4 augustus 2022 tijdens een controle van Guarda Nos Costa werkend aangetroffen bij [bedrijf].
3.6
Bij bevelschrift van 4 augustus 2022 heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
Standpunten van partijen
4.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster sinds 4 juli 2018 zonder een geldige verblijfstitel alhier verblijft, dat haar illegale verblijf niet behoeft te worden gedoogd, en dat er geen grond is om verzoekster nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven.
4.2
Het verzoek strekt ertoe de bestreden beschikking te schorsen, en om te bepalen dat verzoekster in Aruba een beslissing op het bezwaar mag afwachten. Daartoe heeft verzoekster aangevoerd dat zij op 18 mei 2022 een aanvraag heeft ingediend om bij haar partner met wie zij een samenlevingsovereenkomst heeft, te verblijven. Voorts heeft zij een in Aruba schoolgaand kind. Onder deze omstandigheden zal, mede gelet op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de minister van Integratie gehouden zijn haar tot verblijf in Aruba toe te laten, aldus verzoekster.
Het geschil
5. Ter beantwoording ligt voor de vraag of de uitvoering van de bestreden beschikking van 4 augustus 2022 voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Beoordeling
6.1
Het gerecht stelt voorop dat dit oordeel een voorlopig karakter heeft en is niet bindend is in de bodemprocedure.
6.2
Vast staat dat verzoekster sinds 3 april 2016 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Ltu bevoegd is haar uit te zetten.
6.3
Zoals hiervoor onder 3.3 is vermeld, heeft de minister van Arbeid, Energie en Integratie bij beschikking van 2 november 2021 de asielaanvraag van verzoekster afgewezen, tegen welke beschikking verzoekster geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Voorts neemt het gerecht in aanmerking dat niet op voorhand duidelijk is dat de minister van Arbeid, Energie en Integratie gehouden is het verzoek om verlening van een verblijfsvergunning van verzoekster voor verblijf bij haar partner in te willigen, onder meer gelet op de omstandigheden dat verzoekster geruime tijd zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, verzoekster het gezinsleven is aangegaan in Aruba zonder dat zij over een geldige verblijfstitel beschikte, en verzoekster werkend is aangetroffen. Reeds om deze reden faalt het betoog dat verweerder vanwege concreet zicht op legalisering in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid verzoekster uit te zetten.
7. Dit leidt tot de slotsom dat niet is gebleken dat de onmiddellijke uitvoering van het bestreden uitzettingsbevel onevenredig nadeel voor verzoekster met zich brengt in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
8. Gelet op het vorenstaande is er geen grond voor het schorsen van het bestreden uitzettingsbevel of voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.