ECLI:NL:OGEAA:2022:342

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
AUA202202577
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van uitzetting van een vreemdeling

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 21 september 2022 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een Colombiaanse vrouw die in Aruba verblijft. De verzoekster, die op 8 augustus 2021 als toerist Aruba binnenkwam, had een aanvraag tot verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf ingediend, maar haar verblijfsstatus was inmiddels verlopen. De minister van Justitie en Sociale Zaken had op 29 juli 2022 een bevelschrift tot uitzetting uitgevaardigd, waartegen de verzoekster bezwaar had gemaakt. Tijdens de zitting op 7 september 2022 werd het verzoek behandeld, waarbij de verzoekster via videoverbinding aanwezig was, bijgestaan door haar gemachtigde drs. M.L. Hassell, en de verweerder vertegenwoordigd was door mr. A.J.F. Caster.

Het gerecht overwoog dat, op basis van de Landsverordening administratieve rechtspraak, de verzoekster de mogelijkheid had om de bestreden beschikking te schorsen indien de uitvoering daarvan een onevenredig nadeel zou opleveren. De rechter constateerde dat de verzoekster sinds 9 september 2021 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef en dat er geen reden was om haar illegale verblijf te gedogen. De verzoekster voerde aan dat er zicht was op legalisering van haar verblijf, maar het gerecht oordeelde dat de enkele indiening van een aanvraag voor een verblijfsvergunning niet betekende dat de minister verplicht was deze te verlenen. Bovendien was de verzoekster op 29 juli 2022 aangetroffen terwijl zij als serveerster werkte, wat in strijd was met het doel van haar aanvraag.

Uiteindelijk werd het verzoek tot schorsing van de uitzetting afgewezen, en de rechter oordeelde dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 21 september 2022
Lar nr. AUA202202577

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.J.F. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 29 juli 2022 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoekster op 9 augustus 2022 bezwaar gemaakt.
Op 9 augustus 2022 heeft verzoekster tevens bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 7 september 2022, waar zijn verschenen verzoekster (via videoverbinding) bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Voor zover hier van belang kan, ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, indien krachtens deze landsverordening een bezwaarschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder sub d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen, die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere noodzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
1.3
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), kan een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, worden geweigerd in verband met de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren.
De feiten
2.1
Verzoekster, geboren op [geboortedatum] 1982 in Colombia, is van Colombiaanse nationaliteit.
2.2
Verzoeker is op 8 augustus 2021 Aruba als toerist binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van 30 dagen.
2.3
Op 2 juni 2022 heeft verzoekster een aanvraag tot verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf, met als doel investeerder, ingediend.
2.4
Op 29 juli 2022 is verzoekster tijdens een controle staande gehouden door de medewerkers van Bureau Guarda Nos Costa (GNC), en overgedragen aan vreemdelingentoezicht ter controle van haar verblijfsstatus.
2.5
Bij onderscheiden bevelschriften van 29 juli 2022 is de uitzetting en bewaring van verzoekster bevolen.
2.6
Op 1 augustus 2022 heeft de rechter-commissaris de inbewaringstelling van verzoekster rechtmatig geacht.
De standpunten van partijen
3.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster sinds 9 september 2021 zonder een geldige verblijfstitel alhier verblijft, dat haar illegale verblijf niet behoeft te worden gedoogd, en dat er geen grond is om verzoekster nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van de bestreden beschikking totdat op het bezwaar is beslist. Hieraan heeft verzoekster - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat verweerder niet in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen, daar er concreet zicht op legalisering van het verblijf van verzoekster bestaat. Hiertoe wijst verzoekster op de aanvraag die zij op 2 juni 2022 heeft ingediend (zie 2.3). Verzoekster voert voorts aan dat verweerder geen rekening heeft gehouden met het nieuwe beleid van de minister van Integratie, inhoudende dat de uitlandigheidsvereiste niet meer aan verzoekster kan worden tegengeworpen.
De beoordeling
4. Het oordeel van het gerecht heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5. Vast staat dat verzoekster als toerist in Aruba is binnengekomen, en in het land is aangetroffen nadat haar toegestane verblijfsduur was verstreken. Verweerder is derhalve bevoegd om verzoekster, met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu, uit te zetten.
6.1
Niet in geschil is dat de minister van Integratie sinds kort nieuw beleid voert, inhoudende dat langdurig in Aruba verblijvende vreemdelingen zonder verblijfsstatus bij de DIMAS een verblijfsvergunningsaanvraag kunnen indienen, en dat hen het uitlandigheidsvereiste niet zal worden tegengeworpen. Dit betekent echter niet dat verweerder ten aanzien van hen geen gebruik mag maken van zijn bevoegdheid hen uit te zetten.
6.2
De enkele omstandigheid voorts dat verzoekster een aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft ingediend, brengt niet met zich dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid verzoekster uit te zetten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet op voorhand duidelijk is dat de minister van Integratie gehouden is de verzochte verblijfsvergunning aan verzoekster te verlenen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat verzoekster voldoet aan de vereisten om met toepassing van voornoemd beleid in aanmerking te komen voor de verzochte vergunning tot tijdelijk verblijf. Het gerecht neemt hierbij ook in aanmerking dat verzoekster op 29 juli 2022, in strijd met het doel waarvoor zij op 2 juni 2022 een tijdelijke verblijfsvergunning heeft verzocht, werkend als serveerster is aangetroffen.
7. Gezien het voorgaande bestaat geen grond voor schorsing van de bestreden beschikking. Het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.