ECLI:NL:OGEAA:2022:344

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
AUA202202944
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van bevelschriften tot uitzetting en inbewaringstelling van een Colombiaanse burger

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 21 september 2022 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker van Colombiaanse nationaliteit. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen bevelschriften van 9 augustus 2022, waarin zijn uitzetting en inbewaringstelling waren bevolen door de Minister van Justitie en Sociale Zaken. De verzoeker, die sinds 4 april 2022 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef, voerde aan dat zijn uitzetting naar Colombia onwenselijk was, gezien zijn langdurige verblijf in Aruba en het ontbreken van familie in Colombia. Hij stelde dat de bestreden beschikking in strijd was met artikel 3 van het EVRM, en dat hij in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Het gerecht heeft de standpunten van beide partijen gehoord tijdens een zitting op 14 september 2022, waarbij de verzoeker via videoverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat. De rechter overwoog dat de verzoeker geen rechtsmiddelen had aangewend tegen de afwijzing van zijn vergunningsaanvraag en dat er geen concreet zicht op legalisering was. Het gerecht oordeelde dat de uitvoering van de bevelschriften geen onevenredig nadeel voor de verzoeker met zich meebracht, en dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij na terugkeer in Colombia aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM zou worden onderworpen.

Uiteindelijk heeft het gerecht het verzoek tot schorsing van de bevelschriften afgewezen, en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter M.E.B. de Haseth en is definitief, aangezien er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 21 september 2022
Lar nr. AUA202202944

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Colombiaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: de advocaat mr. J.F.M. Zara,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.J.S. Poeran (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 9 augustus 2022 (bestreden beschikking) heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen. Bij bevelschrift van diezelfde datum heeft verweerder de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
Tegen beide bevelschriften heeft verzoeker op 26 augustus 2022 bezwaar gemaakt.
Op 25 augustus 2022 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Op 13 september 2022 heeft verweerder nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld ter zitting van 14 september 2022. Verzoeker is (via videoverbinding) verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig de moeder van verzoeker. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
Standpunten van partijen
1.1
Het verzoek strekt tot schorsing van de bevelschriften van 9 augustus 2022, en om te bepalen dat verzoeker in Aruba in vrijheid een beslissing op zijn bezwaar mag afwachten. Daartoe heeft verzoeker aangevoerd dat hij vanaf zijn derde jaar tot aan zijn verwijdering in 2016 in Aruba woonachtig was, en een lange tijd rechtsgeldig in Aruba heeft verbleven. Vanwege zijn geschiedenis met verdovingsmiddelen, is uitzetting naar Colombia zeer onwenselijk. Verzoeker voert voorts aan dat hij geen familieleden in Colombia heeft. De bestreden beschikking is in strijd met artikel 3 van het EVRM. Tenslotte voert verzoeker aan dat hij op Aruba is opgegroeid, in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, waardoor er zicht is op legalisering.
1.2
Aan het uitzettingsbevel heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker sinds 4 april 2022 zonder een geldige verblijfstitel alhier verblijft, dat verzoeker reeds eerder uit Aruba is verwijderd, dat zijn illegale verblijf niet behoeft te worden gedoogd, en dat er geen grond is om verzoeker nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven.
Het geschil
2. Ter beantwoording ligt voor de vraag of de uitvoering van de bevelschriften van 9 augustus 2022 voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
3.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
De vaststaande feiten
4.1
Verzoeker is geboren op [datum] 1992 in Colombia en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Verzoeker heeft in zijn jeugdjaren in Aruba gewoond, gedurende een periode op basis van vergunningen tot tijdelijk verblijf in het kader van gezinshereniging.
4.2
Op 12 september 2016 is verzoeker uit Aruba verwijderd. Bij het daaraan ten grondslag liggend bevel is aan hem een terugkeerverbod van 60 maanden opgelegd.
4.3
Op 21 december 2021 is verzoeker Aruba als toerist binnengekomen met een toegestane duur van 30 dagen. Verzoeker heeft een aanvraag ingediend voor een verlenging van zestig dagen.
4.4
Op 23 februari 2022 heeft verzoeker een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel gezinshereniging (dertiende aanvraag).
4.5
Bij beschikking van 18 mei 2022 heeft de minister van Arbeid, Energie en Integratie de aanvraag afgewezen. Daartegen heeft verzoeker geen rechtsmiddelen aangewend.
4.6
Tijdens een overtreding op 6 augustus 2022 is verzoeker aangehouden.
4.7
Op 9 augustus 2022 is verzoeker overgedragen aan het personeel van Guarda Nos Costa (GNC) ter controle van zijn verblijfsstatus.
4.8
Bij voormelde bevelschriften van 9 augustus 2022 heeft verweerder de uitzetting onderscheidenlijk de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
4.9
De inbewaringstelling is door de rechter-commissaris op 10 augustus 2022 rechtmatig geacht.
De beoordeling
5. Het gerecht stelt voorop dat dit oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure.
bevel tot inbewaringstelling
6. Volgens vaste rechtspraak kan tegen een bevelschrift tot inbewaringstelling geen bezwaar op grond van de Lar worden gemaakt, zodat het bezwaar in zoverre door verweerder niet-ontvankelijk zal dienen te worden verklaard. Hieruit volgt dat er geen grond bestaat voor schorsing van het bevelschrift tot inbewaringstelling noch voor het treffen van enige andere voorlopige voorziening. Het verzoek dient in zoverre te worden afgewezen (vergelijk de uitspraak van het gerecht van 2 april 2015, ECLI:NL:OGEAA:2015:12).
bevel tot uitzetting
7.1
Vast staat dat verzoeker sinds 4 april 2022 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Ltu bevoegd is hem uit te zetten.
7.2
Zoals hiervoor onder 4.5 is vermeld, heeft de minister van Arbeid, Energie en Integratie bij beschikking van 18 mei 2022 de vergunningsaanvraag van verzoeker afgewezen, tegen welke beschikking verzoeker geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Evenmin heeft verzoeker thans een aanvraag om verlening van enige vergunning tot (tijdelijk) verblijf aanhangig. Reeds om deze reden faalt het betoog dat verweerder vanwege concreet zicht op legalisering in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid verzoeker uit te zetten, nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat en waarom bij een eventuele indiening van een zodanige aanvraag op voorhand duidelijk is dat de minister van Arbeid, Energie en Integratie gehouden is die aanvraag in te willigen.
7.3
Voor zover verzoeker voorts beoogt te betogen dat de bestreden beschikking in strijd is met artikel 3 van het EVRM, faalt dat, reeds omdat gesteld noch gebleken is dat verzoeker na terugkeer in Colombia onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in die bepaling.
7.5
Het betoog dat verweerder, gelet op de medische situatie van verzoeker, geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om verzoeker uit te zetten faalt, reeds omdat verzoeker dat betoog op geen enkele wijze met stukken heeft onderbouwd.
8. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor schorsing van het bevelschrift tot uitzetting. Ook in zoverre wordt het verzoek afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.