ECLI:NL:OGEAA:2022:345
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.E.B. de Haseth
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot opheffing van inbewaringstelling ex artikel 16, derde lid, Ltu
In deze zaak heeft de rechter-commissaris van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 21 september 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling van een Colombiaanse verzoeker. De verzoeker, die op 9 augustus 2022 in bewaring is gesteld op bevel van de minister van Justitie en Sociale Zaken, heeft aangevoerd dat zijn vrijheidsontneming onrechtmatig is, omdat hij al zesendertig dagen in bewaring zit. Hij stelt dat hij op Aruba is opgegroeid en in aanmerking kan komen voor een vergunning voor onbepaalde tijd, wat zou kunnen leiden tot legalisering van zijn verblijf. De verzoeker verzoekt om in vrijheid te worden gesteld, omdat zijn belang om vrij te zijn zwaarder weegt dan het belang van de minister om de bewaring voort te zetten.
De minister heeft echter betoogd dat er voortvarend wordt gewerkt aan de uitzetting van de verzoeker en dat er zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat het oordeel van 9 augustus 2022, waarin de inbewaringstelling rechtmatig werd verklaard, in rechte onaantastbaar is. De rechter-commissaris heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er op dit moment geen reden is om te oordelen dat de minister onvoldoende aan de uitzetting werkt. De verzoeker is verplicht mee te werken aan zijn uitzetting, wat niet verandert door zijn pogingen om een verblijfsvergunning te verkrijgen.
Uiteindelijk heeft de rechter-commissaris besloten het verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling af te wijzen, waarbij hij oordeelt dat het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig is. Deze beschikking is gegeven in tegenwoordigheid van de griffier, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.