ECLI:NL:OGEAA:2022:349

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
AUA202200602
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering en rechtsgeldigheid van eerdere beschikkingen

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de Minister van Sociale Zaken en Arbeid. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een bijstandsuitkering van Afl. 10.500,- die door de Minister was opgelegd. De Minister had de bijstandsuitkering aan de appellant stopgezet per 1 oktober 2017, maar de appellant betwistte de rechtmatigheid van de terugvordering. Het gerecht oordeelde dat de beschikking, waarbij de bijstandsuitkering was toegekend, ten tijde van de terugvordering niet was gewijzigd of ingetrokken. Hierdoor was de uitkering niet onverschuldigd betaald en kon het bedrag niet worden teruggevorderd. Het gerecht vernietigde de bestreden beschikking en herroepte de terugvordering, waarbij het ook de teruggave van het griffierecht gelastte. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtsgeldigheid van eerdere beschikkingen in het bestuursrecht en de voorwaarden waaronder terugvordering van bijstand kan plaatsvinden.

Uitspraak

Uitspraak van 29 juni 2022
Lar nr. AUA202200602

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonende in Aruba,
APPELLANT,
procederend in persoon,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN ARBEID,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 1 februari 2022 (bestreden beschikking) heeft verweerder, opnieuw beslissend op het door appellant gemaakte bezwaar, de beschikking van 5 juni 2018, waarbij verweerder Afl. 10.500,- aan appellant uitbetaalde bijstand heeft teruggevorderd, gehandhaafd.
Daartegen heeft appellant op 9 maart 2022 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 19 april 2022 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting van 16 mei 2022 behandeld. Appellant is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Bij beschikking van 27 november 2012 heeft verweerder aan appellant een bijstandsuitkering toegekend van Afl. 370,- per maand.
1.2
Vanaf 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2015 is appellant parttime werkzaam geweest bij [bedrijf].
1.3
Bij beschikking van 12 juli 2017 heeft verweerder de aan appellant toegekende bijstandsuitkering per januari 2017 van Afl. 415,- naar Afl. 210,- per maand verlaagd.
1.4
Bij beschikking van 5 juni 2018 heeft verweerder de bijstandsuitkering aan appellant met ingang van 1 oktober 2017 stopgezet.
1.5
Bij beschikking van diezelfde datum, kenmerk [kenmerk], heeft verweerder met betrekking tot de periode vanaf 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2015 een bedrag van Afl. 10.500,- van appellant teruggevorderd.
1.6
Hiertegen heeft appellant op 15 juli 2018 bezwaar gemaakt.
1.7
Bij beslissing van 2 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar, rekening houdende met de tijd verstreken sinds de indiening daarvan, buiten behandeling gesteld.
1.8
Bij uitspraak van het gerecht van 1 november 2021 heeft het gerecht het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, en verweerder opgedragen om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant.
1.9
Vervolgens heeft verweerder de bestreden beschikking gegeven.
De beoordeling
2.1
Appellant betoogt dat verweerder ten onrechte de bijstand van hem heeft teruggevorderd.
2.2
Dit betoog slaagt. Volgens vaste rechtspraak (onder meer GHvJ 4 juni 2007, ECLI:NL:OGHNAA:2007:BG2328), is terugvordering van bijstand slechts mogelijk, indien deze onverschuldigd is betaald. Verweerder heeft de bijstandsuitkering aan appellant bij beschikking van 5 juni 2018 met ingang van 1 oktober 2017 stopgezet. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat de beschikking, waarbij aan appellant bijstand is toegekend, niet eerder dan bij voormelde beschikking is gewijzigd of ingetrokken. Verweerder heeft aan de in de bestreden beschikking bepaalde terugvordering ten grondslag gelegd dat appellant over de periode van 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2015 te veel bijstand heeft genoten, omdat hij gedurende de desbetreffende periode inkomsten had, waar ten onrechte geen rekening mee is gehouden. Nu vaststaat dat ten tijde van de terugvordering de beschikking, waarbij aan appellant over de desbetreffende periode bijstand is toegekend, niet was gewijzigd of ingetrokken, is de aan appellant over de desbetreffende periode dan ook krachtens die beschikking betaald en is daarom niet onverschuldigd. Het aldus aan appellant betaalde bedrag kan dan ook niet van hem worden teruggevorderd.
2.3
Overigens overweegt het gerecht nog dat het gerecht bij voormelde uitspraak van 1 november 2021 heeft geoordeeld dat gebleken is dat verweerder bij zijn herberekening van de aan appellant in de periode vanaf 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2015 toekomende bijstandsuitkering ten onrechte is uitgegaan van het minimumloon (Afl. 1.636,70). Tegen dit uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel van het gerecht is geen hoger beroep ingesteld, zodat moet worden uitgegaan van de juistheid daarvan. Daar komt nog bij dat het het gerecht uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat uit de door appellant bij verweerder ingediende salarisslips blijkt dat hij gedurende de periode van 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2015 een salaris van omstreeks Alf. 460,- netto per maand van [bedrijf] heeft ontvangen.
2.4
Gelet op het vorenstaande kan de bestreden beschikking niet in stand blijven. Het beroep is dan ook gegrond. De bestreden beslissing zal worden vernietigd. Het gerecht ziet aanleiding om zelf in de zaak voorziend de beschikking van 5 juni 2018 ter zake van de terugvordering te herroepen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking;
- herroept de beschikking van verweerder van 5 juni 2018, kenmerk
dszh17/FinVul-2495;
- gelast de teruggave van het door appellant gestorte griffierecht van Afl. 25,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken op 19 oktober 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.