ECLI:NL:OGEAA:2022:35

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
AUA202101520
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een huurschuld met betrekking tot een schuldbekentenis

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. V.A.V. Carlo, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering betreft een huurschuld van gedaagde aan eiser, die voortvloeit uit een onderhandse akte van 10 januari 2017. In deze akte heeft gedaagde verklaard een bedrag van Afl. 14.070,25 verschuldigd te zijn aan eiser, met de afspraak om dit bedrag in maandelijkse termijnen van minimaal Afl. 100,00 af te lossen. Bij niet-nakoming van deze verplichting zou de gehele schuld opeisbaar worden, met een rente van 1,5% per maand en de kosten voor buitengerechtelijke incasso voor rekening van gedaagde.

Eiser heeft gedaagde op 2 maart 2021 gesommeerd om de openstaande hoofdsom, vermeerderd met incassokosten, binnen 14 dagen te voldoen. Gedaagde heeft in haar verweer aangegeven dat zij bereid is de schuld te voldoen, maar door de Covid-pandemie onvoldoende inkomsten heeft om aan haar verplichtingen te voldoen. Het gerecht heeft vastgesteld dat gedaagde de schuldbekentenis heeft ondertekend en dat zij in totaal Afl. 2.100,00 aan aflossingen heeft gedaan, waardoor er nog een hoofdsom van Afl. 11.870,25 resteert.

De rechter heeft geoordeeld dat de betalingsonmacht van gedaagde voor haar risico komt en dat de vordering van eiser toewijsbaar is. De gevorderde wettelijke rente is eveneens toegewezen, aangezien gedaagde in verzuim is sinds de sommatiebrief van 2 maart 2021. Gedaagde is veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van eiser zijn begroot op Afl. 2.000,00. Het vonnis is uitgesproken op 19 januari 2022 door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis van 19 januari 2022
Behorend bij AUA202101520
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[eiser],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. V.A.V. Carlo,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederende in persoon.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure tot en met 13 oktober 2021 blijkt uit het tussenvonnis van die datum, waarin een comparitie van partijen is gelast. Het vervolg van de procedure blijkt uit:
- twee e-mails van 6 december 2021 van [eiser] met producties;
- de comparitie van partijen van 15 december 2021, waar [eiser] is verschenen bij zijn gemachtigde en waar [gedaagde] niet is verschenen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
gedaagde] heeft een op 10 januari 2017 gedateerde onderhandse akte ondertekend waarin zij verklaart een bedrag van Afl. 14.070,25 verschuldigd te zijn aan [eiser]. Onderaan de akte is het bedrag met de hand geschreven. In de akte is voorts verklaard dat [gedaagde] de schuld zal aflossen in maandelijkse termijnen van minimaal Afl. 100,00. In de akte is verder nog opgenomen dat (onder meer) bij het niet voldoen van de maandelijkse aflossingen de dan openstaande schuld geheel opeisbaar is en dat dan een rente verschuldigd is van 1,5% per maand. Ook is bepaald dat de kosten voor de buitengerechtelijke incasso van de vordering ten laste van [gedaagde] komen.
2.2
De schuldbekentenis betreft een huurschuld van [gedaagde] aan [eiser].
2.3
Bij brief van 2 maart 2021 (verzoekschrift, prod. 5) heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] medegedeeld dat zij tekort is geschoten in de nakoming van haar aflossingsverplichting en is zij gesommeerd om de openstaande hoofdsom, te vermeerderen met de overeengekomen incassokosten binnen 14 dagen te voldoen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiser] vordert dat het gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het bedrag van Afl. 11.870,25, te vermeerderen met Afl. 1.780,53 aan overeengekomen incassokosten en voorts te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 17 maart 2021.
3.2
Aan zijn vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag. Op grond van de schuldbekentenis van 10 januari 2017 is [gedaagde] een bedrag verschuldigd van Afl. 14.070,25. [gedaagde] heeft nadien in termijnen een bedrag van Afl. 2.100,00 in mindering betaald, zodat een hoofdsom resteert van Afl. 11.870,25. Zij voldoet niet aan haar verplichting om maandelijks een aflossing van minimaal Afl. 100,00 te voldoen, zodat de vordering thans ineens opeisbaar is.
3.3 [
gedaagde] voert hiertegen verweer. Zij stelt dat zij bereid is de schuld te voldoen, maar dat zij ten gevolge van de Covid-pandemie onvoldoende inkomsten heeft om, naast haar vaste maandelijkse lasten, haar schuld te voldoen. Uit een door haar overgelegd overzicht van haar maandelijkse lasten, volgt - indien dat overzicht juist is - dat zij in totaal voor een bedrag van Afl. 18.520,00 aan maandelijkse lasten heeft.

4.DE BEOORDELING

4.1
Voorop staat dat eventuele betalingsonmacht van de zijde van [gedaagde] voor haar risico komt en dus niet aan toewijzing van de vordering in de weg staat. Door [gedaagde] is niet betwist dat zij de schuldbekentenis heeft ondertekend en ook de juistheid van het daarin genoemde bedrag is niet betwist. Het gerecht neemt dan ook als vaststaand aan dat [gedaagde] oorspronkelijk Afl. 14.070,25 verschuldigd was aan [eiser]. Voort heeft [gedaagde] niet betwist dat zij in totaal nadien Afl. 2.100,00 aan aflossingen heeft betaald. Daaruit volgt dat zij nog een hoofdsom is verschuldigd van Afl. 11.970,25. Het gevorderde bedrag is daarmee toewijsbaar.
4.2
Van de zijde van [eiser] zijn onvoldoende feiten gesteld waaruit volgt dat er kosten zijn gemaakt om tot een buitengerechtelijke incasso van de vordering te komen. De twee e-mails die [eiser] zelf aan [gedaagde] heeft verzonden (verzoekschrift, prod. 4) zijn daartoe onvoldoende. De door de gemachtigde verzonden brief van 2 maart 2021 moet worden beschouwd als een voorbereiding van de procedure, waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten.
4.3
De gevorderde wettelijke rente met ingang van 17 maart 2021 is toewijsbaar, nu de sommatiebrief van 2 maart 2021 meebrengt dat [gedaagde] in ieder geval sinds 17 maart 2021 in verzuim is.
4.4 [
gedaagde] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure, welke aan de zijde van [eiser] worden begroot op Afl. 750,00 aan griffierecht, op Afl. 421,38 aan explootkosten en op Afl. 2.000,00 aan salaris voor gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het bedrag van Afl. 11.870,25, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 17 maart 2021;
5.2
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die aan de zijde van [eiser] worden begroot op Afl. 2.000,00;
5.3
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 19 januari 2022 in aanwezigheid van de griffier.