In deze zaak gaat het om een beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar, ingediend door de Minister van Volksgezondheid en Toerisme. De appellant, vertegenwoordigd door J.J.C. Odor, LL.M., had op 9 januari 2019 een verzoek ingediend voor een vergunning tot het uitoefenen van de tandheelkundige specialisatie van orthodontist voor de periode van 28 maart 2019 tot 1 juli 2021. Dit verzoek werd op 19 januari 2022 afgewezen. Appellant maakte hiertegen op 1 maart 2022 bezwaar, maar ontving geen beslissing op dit bezwaar, wat leidde tot het indienen van beroep op 14 juni 2022.
Tijdens de zitting op 7 september 2022 werd het beroep behandeld. Appellant betoogde dat de afwezigheid van een beslissing op het bezwaar niet in stand kon blijven. De verweerder, de Minister, stelde dat de beschikking van 19 januari 2022 een beslissing op bezwaar was, waartegen geen beroep openstond. Het gerecht oordeelde echter dat de beschikking van 19 januari 2022 geen heroverweging van een eerder genomen beslissing was en dat er wel degelijk belang was bij het beroep, aangezien appellant daadwerkelijk als orthodontist had gewerkt in de aangevraagde periode.
Het gerecht concludeerde dat er geen reële beslissing op het bezwaar was genomen en dat het uitblijven van een beslissing gelijkgesteld moest worden met een afwijzende beslissing. Deze afwijzende beslissing was niet gemotiveerd en kon daarom niet in stand blijven. Het gerecht verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de fictieve afwijzing en bepaalde dat verweerder binnen drie maanden een reële beslissing moest nemen op het bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding, begroot op Afl. 700,-, en het griffierecht van Afl. 25,- moest aan appellant worden terugbetaald.