ECLI:NL:OGEAA:2022:402

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
AUA202201108
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering en rechtsgeldigheid van eerdere beschikkingen

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellante, de Minister van Sociale Zaken en Arbeid, en verweerder. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een bijstandsuitkering van Afl. 3.785,- die door verweerder was opgelegd. De terugvordering was gebaseerd op de stelling dat appellante te veel bijstand had ontvangen omdat zij in bepaalde perioden inkomsten had, waar geen rekening mee was gehouden. Appellante betwistte de rechtmatigheid van de terugvordering en stelde dat de bijstandsuitkering niet onverschuldigd was betaald, aangezien de beschikking die de bijstand toekende niet was gewijzigd of ingetrokken voordat de terugvordering plaatsvond. Het gerecht oordeelde dat de terugvordering niet kon standhouden, omdat de bijstandsuitkering op dat moment rechtmatig was en niet onverschuldigd was betaald. De uitspraak vernietigde de bestreden beschikking en herroepte de eerdere beschikking van 5 juni 2019, waarbij de terugvordering was opgelegd. Tevens werd gelast dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- werd teruggegeven. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de voorwaarden voor terugvordering van bijstandsuitkeringen en de noodzaak voor verweerders om zorgvuldig om te gaan met eerdere beschikkingen.

Uitspraak

Uitspraak van 26 oktober 2022
Lar nr. AUA202201108

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellante],

wonend in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: C.S. Tromp,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN ARBEID,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 9 maart 2022 (bestreden beschikking) heeft verweerder, opnieuw beslissend op het door appellante gemaakte bezwaar, de beschikking van 5 juni 2019, waarbij verweerder Afl. 3.785,- aan appellante uitbetaalde bijstand heeft teruggevorderd, gehandhaafd.
Daartegen heeft appellante op 21 april 2022 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 16 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 14 september 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschijnen bij zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Verweerder heeft aan appellante met ingang van december 2018 de aan appellante toegekende bijstandsuitkering verhoogd tot een bedrag van Afl. 1.715,- per maand.
1.2
Vanaf 1 februari 2019 tot en met 31 maart 2019 heeft appellante werkzaamheden verricht bij [winkel].
1.3
Bij beschikking van 5 juni 2019 heeft verweerder de met ingang van december 2018 verhoogde bijstandsuitkering aan appellante met ingang van 1 mei 2019 stopgezet.
1.4
Bij beschikking van diezelfde datum, kenmerk [kenmerk], heeft verweerder met betrekking tot de perioden van 1 tot en met 22 december 2017 en van 1 februari 2019 tot april 2019 een bedrag van Afl. 3.785,- van appellante teruggevorderd.
1.4
Tegen de onder 1.3 en 1.4 vermelde beschikkingen heeft appellante op 9 juli 2019 bezwaar gemaakt.
1.5
Bij beschikking van 4 februari 2021 heeft verweerder het aldus gemaakte bezwaar buiten behandeling gesteld.
1.6
Bij uitspraak van dit gerecht van 6 december 2021 (Lar nr. AUA202100700) heeft het gerecht het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, de beschikking van 4 februari 2021 vernietigd, en bepaald dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van de uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellante met inachtneming van de uitspraak.
De beoordeling
4.1
Appellante betoogt dat verweerder ten onrechte de bijstand van haar heeft teruggevorderd.
2.2
Dit betoog slaagt. Volgens vaste rechtspraak (onder meer GHvJ 4 juni 2007, ECLI:NL:OGHNAA:2007:BG2328), is terugvordering van bijstand slechts mogelijk, indien deze onverschuldigd is betaald. Verweerder heeft de bijstandsuitkering aan appellante bij beschikking van 5 juni 2019 met ingang van 1 mei 2019 stopgezet. Niet is gebleken dat de beschikking, waarbij aan appellante bijstand is toegekend, eerder dan bij voormelde beschikking is gewijzigd of ingetrokken. Verweerder heeft aan de in de bestreden beschikking bepaalde terugvordering ten grondslag gelegd dat appellante over de perioden van 1 tot en met 22 december 2017 en van 1 februari 2019 tot april 2019 te veel bijstand heeft genoten, omdat zij gedurende de desbetreffende periode inkomsten had, waar ten onrechte geen rekening mee is gehouden. Nu vaststaat dat ten tijde van de terugvordering de beschikking, waarbij aan appellante over de desbetreffende perioden bijstand is toegekend, niet was gewijzigd of ingetrokken, is de aan appellante over de desbetreffende perioden dan ook krachtens die beschikking betaald en is daarom niet onverschuldigd. Het aldus aan appellante betaalde bedrag kan dan ook niet van haar worden teruggevorderd.
2.4
Gelet op het vorenstaande kan de bestreden beschikking niet in stand blijven. Het beroep is dan ook gegrond. De bestreden beslissing zal worden vernietigd. Het gerecht ziet aanleiding om zelf in de zaak voorziend de beschikking van 5 juni 2019 ter zake van de terugvordering te herroepen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking;
- herroept de beschikking van verweerder van 5 juni 2019, kenmerk
[kenmerk];
- gelast de teruggave van het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 26 oktober 2022, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.