ECLI:NL:OGEAA:2022:408

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
AUA202102599
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar inzake vergunning tot tijdelijk verblijf

In deze zaak heeft appellant, een inwoner van Aruba, beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door de Minister van Arbeid, Energie en Integratie. De Minister had op 3 maart 2021 de aanvraag van appellant voor een vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen. Appellant maakte op 3 maart 2021 bezwaar tegen deze afwijzing, maar de Minister verklaarde dit bezwaar op 10 augustus 2021 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar zou zijn ingediend voordat de bezwaartermijn was aangevangen. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld op 8 september 2021.

Tijdens de zitting op 14 februari 2022 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. De Minister werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechter heeft overwogen dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en ingaat op de dag na de datum van de beschikking. De rechter concludeert dat appellant het bezwaarschrift op de juiste datum heeft ingediend, aangezien de beschikking op 3 maart 2021 was gedagtekend en appellant deze op diezelfde dag heeft ontvangen.

De rechter oordeelt dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar onterecht was, omdat de beschikking al aan appellant was uitgereikt en het bezwaar dus niet voor aanvang van de bezwaartermijn was ingediend. Het beroep van appellant wordt gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar wordt vernietigd en de Minister wordt opgedragen binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen. Tevens wordt de Minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant en wordt het griffierecht aan appellant terugbetaald.

Uitspraak

Uitspraak van 28 maart 2022
Lar nr. AUA202102599

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. M.A. Ellis-Schipper,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ARBEID, ENERGIE EN INTEGRATIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. G.M.N. Maduro (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 3 maart 2021 heeft verweerder de aanvraag van appellant om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.
Bij beschikking van 10 augustus 2021 heeft verweerder het daartegen door appellant op 3 maart 2021 gemaakte bezwaar nietontvankelijk verklaard.
Daartegen heeft appellant op 8 september 2021 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 25 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft het beroep behandeld ter zitting van 14 februari 2022.
Appellant is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.D. van Wilgen occuperende voor mr. G.M.N. Maduro.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en gaat deze termijn in op de dag na die waarop de beschikking is gedagtekend.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, wordt een bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard indien het is ingediend voordat de termijn is ingegaan of nadat de termijn is verstreken.
2. Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellant het bezwaarschrift heeft ingediend, voordat de termijn is aangevangen.
3. Het verweer van verweerder dat appellant geen belang heeft bij het beroep, omdat, indien hij de beschikking van 3 maart 2021 alsnog in heroverweging dient te nemen, hij de afwijzing van de aanvraag alsnog zal handhaven, faalt. Appellant heeft belang bij het beroep, reeds omdat hij na gegrondverklaring daarvan in een gunstiger positie kan geraken.
4. Appellant betoogt dat verweerder in dit geval niet tot op grond van artikel 12, eerste lid, van de Lar, tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar heeft kunnen beslissen.
4.1
Dit betoog slaagt. Appellant heeft het bezwaarschrift ingediend op de datum van dagtekening van de beschikking van 3 maart 2021. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Lar is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aangevangen op de dag na die waarop de beschikking van 3 maart 2021 is gedagtekend, derhalve op 4 maart 2021. Vast staat dat de beschikking, waartegen het bezwaar van appellant zich richt, ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift reeds tot stand was gekomen. Bovendien was die beschikking op dat moment reeds aan appellant uitgereikt. Onder deze omstandigheden, in het bijzonder dat de beschikking waarvan bezwaar reeds tot stand was gekomen en aan appellant was uitgereikt, brengt redelijke wetstoepassing van artikel 12, eerste lid, van de Lar met zich dat niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar op de grond dat het is ingediend voor aanvang van de bezwaartermijn achterwege blijft. Daar komt in dit geval nog bij dat appellant vervolgens binnen de bezwaartermijn stukken bij verweerder heeft ingediend ter ondersteuning van zijn bezwaar en verweerder hem binnen die termijn niet te kennen heeft gegeven dat het bezwaar voorafgaand aan de aanvang van de bezwaartermijn is ingediend.
3. Het beroep is gegrond.
4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 10 augustus 2021;
  • bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellant met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellante voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-;
  • gelast dat het door appellant gestorte griffierecht van Afl. 25 aan hem wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.