ECLI:NL:OGEAA:2022:428

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
AUA202202619
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak met betrekking tot huurachterstand en vernietiging van eerdere beschikking

In deze huurzaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 13 december 2022 uitspraak gedaan in de zaak tussen een appellante en een geïntimeerde, beide woonachtig in Aruba. De appellante had beroep ingesteld tegen een beschikking van de Huurcommissie van 15 juni 2022, waarin een huurachterstand van Afl. 7.100,-- was vastgesteld. De appellante stelde dat zij de beschikking pas op 22 juli 2022 had ontvangen en dat haar beroep tijdig was ingediend op 11 augustus 2022. Tijdens de zitting op 1 november 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de appellante haar verzoekschrift gedeeltelijk heeft ingetrokken en de geïntimeerde zijn tegenverzoek heeft ingetrokken.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat de appellante ontvankelijk is in haar beroep. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de huurachterstand van de appellante per 23 mei 2022 niet Afl. 7.100,--, maar Afl. 5.380,-- bedraagt, omdat de appellante onverschuldigd Afl. 1.720,-- had betaald. De eerdere beschikking van de Huurcommissie is in zoverre vernietigd. Het Gerecht heeft tevens bepaald dat de appellante de huurachterstand uiterlijk op 31 december 2022 moet betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. A.H.M. van de Leur en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Beschikking van 13 december 2022
Behorend bij E.J. no. AUA202202619
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Naam appellante],
wonende in Aruba,
appellante,
hierna ook te noemen: [appellante],
procederend in persoon,
tegen:
[Naam geïntimeerde],
wonende in Aruba,
geïntimeerde,
hierna ook te noemen: [geïntimeerde],
gemachtigde: de advocaat mr. H.U. Thielman.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingediend op 11 augustus 2022;
- het verweerschrift tevens houdende een zelfstandig tegenverzoek met producties, ingediend op 27 september 2022;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 1 november 2022.
1.2 [
Appellante] is ter zitting verschenen samen met haar levenspartner de heer [naam levenspartner], die voor haar het woord heeft gevoerd. [Geïntimeerde] is verschenen samen met zijn gemachtigde. Partijen hebben bij wijze van re- en dupliek het woord gevoerd, beiden mede aan de hand overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3 [
Appellante] heeft ter zitting onderdeel II. van het petitum van haar verzoekschrift ingetrokken. Op zijn beurt heeft [geïntimeerde] ter zitting zijn zelfstandig tegenverzoek ingetrokken.
1.4
Beschikking is bepaald op heden.

2.HET GESCHIL

2.1
Vast staat dat [appellante] krachtens een tussen partijen gesloten huurovereenkomst een aan [geïntimeerde] toebehorend in Aruba te [adres] gelegen bedrijfspand huurt (hierna: het gehuurde)
.Bij beschikking van de Huurcommissie van 15 juni 2022 - met kenmerk [beschikking nummer] (hierna: de beschikking), waarin met huurder wordt bedoeld [appellante] en met verhuurder [geïntimeerde] - heeft die commissie onder meer als volgt beslist:

(…).
I. dat, in verband met huurachterstand, huurder uiterlijk per 30 juni 2022, bedoelde huurachterstand dient te hebben ingelopen, terwijl zij zich voortaan tijdig en regelmatig aan de maandelijkse aflossing dient te houden, bij gebrek waarvan verhuurder haar de huur, vide aangetekend geschrift, mag opzeggen van het gehuurde gelegen aan de [adres], e.e.a. alsdan met inachtneming van een opzeggingstermijn van één (1) maand, aanvangende de eerste dag van de maand volgende waarop die waarin huurder niet voldaan heeft;
(…). beveelt huurder om, behoudens de onderhavige huurovereenkomst met inachtneming van het onder punt I gestelde opzegtermijn tot een einde komt, het gehuurde (…) uiterlijk op de laatste dag van de huurovereenkomst te verlaten en te ontruimen met medeneming van alle aan hem toebehorende personen en goederen, en onder afgifte van de sleutels daarvan ter vrije beschikking van verhuurder [GEA: te stellen], doch niet eerder dat zes (6) weken na dagtekening van de mededeling van deze uitspraak, welk beroep op de rechter open staat conform artikel 7:252 BWA.
(…).”.
2.2 [
Appellante] heeft op 11 augustus 2022 beroep ingesteld tegen de beschikking bij de griffie van dit Gerecht. [appellante] verzoekt dat het Gerecht (zo het begrijpt):
I. haar beroep gegrond verklaart;
II. de beschikking vernietigt,
III. [geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten.
2.3 [
Geïntimeerde] voert verweer en concludeert primair tot niet-ontvankelijkheidsverklaring van [appellante] in haar beroep en subsidiair tot bevestiging van de beschikking, kosten rechtens.

3.DE BEOORDELING

3.1
Ingevolge het eerste lid van artikel 7:246 BW staat zowel voor [geïntimeerde] als verhuurder als voor [appellante] als huurster gedurende zes weken na de dagtekening van de mededeling van de beschikking beroep open bij de rechter in eerste aanleg. [appellante] heeft niet of onvoldoende bestreden gesteld dat zij de beschikking eerst op 22 juli 2022 heeft ontvangen, en eerst toen daarvan kennis heeft genomen. Het beroepschrift is vervolgens op 11 augustus 2022 ingediend. Uit dit één en ander vloeit voort dat het beroep van [appellante] tegen de op 15 juni 2022 gedagtekende mededeling van de beschikking tijdig is ingesteld. Dat en de omstandigheid dat overige gronden zijn gesteld noch gebleken die meebrengen dat [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar beroep, leidt op dit onderdeel tot de slotsom dat [appellante] daarin ontvankelijk is. Het ontvankelijkheidsverweer van [geïntimeerde] wordt verworpen.
3.2
Ter zake van betaling van huur wordt voorop gesteld dat dit een brengschuld betreft, die met zich brengt dat op de huurder de verplichting en de verantwoordelijkheid rust dat de verhuurder telkens nog voor aanvang van iedere maandelijkse huurtermijn de huur moet hebben ontvangen. Niet in geschil is tussen partijen dat [appellante] per 23 mei 2022 achterstallig was met de betaling van huur voor het door haar van [geïntimeerde] gehuurde. Die achterstand heeft de Huurcommissie bepaald op Afl. 7.100,-- bij een maandelijkse huur van Afl. 1.040,--. Vast staat verder dat de maandelijkse huur voor het gehuurde tot 1 oktober 2021 Afl. 1.900,-- bedroeg. Krachtens de bij partijen genoegzaam bekende inmiddels onherroepelijke beschikking van de Huurcommissie bedraagt die huur vanaf 1 oktober 2021 maandelijks Afl. 1.040,--. In het licht van dit één en ander heeft [appellante] onbestreden gesteld dat zij met betrekking tot de maanden oktober 2021 en november 2021 telkens nog Afl. 1.900,-- aan huur heeft betaald aan [geïntimeerde]. Uit die vaststaande omstandigheid vloeit voort dat met betrekking tot die maanden [appellante] in totaal (2 x (1.900,-- minus 1.040,--) = Afl. 1.720,-- onverschuldigd heeft betaald aan [geïntimeerde], en ten belope van dat bedrag een vordering verkreeg op [geïntimeerde]. Tegen die achtergrond heeft [appellante] verder niet of onvoldoende gesteld dat de Huurcommissie de huurachterstand ten onrechte heeft bepaald op Afl. 7.100,--, omdat die commissie daarbij geen rekening heeft gehouden met het naar het oordeel van het Gerecht terechte beroep van [appellante] op verrekening van het bedrag ad Afl. 1.720,-- dat [appellante] onverschuldigd had betaald aan [geïntimeerde]. Aldus bepaalt het Gerecht, anders dan de Huurcommissie, de huurachterstand van [appellante] per 23 mei 2022 op
(7.100,-- minus 1.720,-- =) Afl. 5.380,--. In zoverre is het beroep van [appellante] gegrond, en in zoverre zal de beschikking worden vernietigd. Dat laat echter onverlet dat die huurachterstand bij een maandelijkse huur van Afl. 1.040,-- de door de Huurcommissie gegeven voorwaardelijke toestemming tot opzegging van de huur rechtvaardigt. In zoverre is het beroep van [appellante] ongegrond en zal de beschikking worden bevestigd, behoudens het navolgde.
3.3
De omstandigheid dat [appellante] eerst op 22 juli 2022 de beschikking heeft ontvangen en daarvan kennis heeft kunnen nemen brengt met zich dat zij de door de Huurcommissie gestelde door [appellante] te vervullen opschortende voorwaarde verbonden aan de toestemming tot opzegging van de huur, te weten om onder meer uiterlijk op 30 juni 2022 de door vastgestelde huurachterstand in te lopen, onmogelijk kon en kan vervullen. Dat brengt met zich dat het beroep van [appellante] ook in zoverre gegrond zal worden verklaard en dat de beschikking in zoverre verder zal worden vernietigd. Het Gerecht zal daarbij bepalen dat [appellante] de huurachterstand en alle mogelijke verdere huurachterstand die na 23 mei 2022 is ontstaan uiterlijk op de in het dictum vermelde datum moet hebben betaald. In dit verband wordt nog het volgende overwogen. Vast staat dat [appellante] naar aanleiding van de beschikking op 8 augustus 2022 Afl. 11.040,-- heeft overgemaakt naar de bankrekening van [geïntimeerde]. Ter zake van die betaling moet Afl. 5.380,-- worden toegerekend aan de door het Gerecht ten belope van dat bedrag bepaalde huurachterstand per 23 mei 2022, en de rest, te weten (11.040,-- minus 5.380,-- =) Afl. 5.660,--, geldt als betaling van de huur over juni, juli, augustus, september en oktober 2022 (in totaal (5 x 1.040,-- =) Afl. 5.200,--. Aldus resteert een bedrag van (5.660,-- minus 5.200,-- =) Afl. 460,--, welk bedrag [appellante] kan verrekenen met de huur over november 2022. Dit één en ander brengt met zich dat [appellante] reeds grotendeels heeft voldaan aan het bepaalde onder 4.2 van het hierna vermelde dictum.
3.4
In de uitkomst van deze procedure, partijen zijn over en weer in het (on)gelijk gesteld, ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten tussen hen te compenseren als na te melden.
3.5
Ten overvloede wordt ten behoeve van de Huurcommissie nog het volgende overwogen. Het is van algemene bekendheid dat de postbezorging door Post Aruba N.V., van de diensten van welk bedrijf de Huurcommissie gebruik heeft gemaakt door aangetekende verzending van de beschikking door dat bedrijf naar [appellante], ook hier te lande veel langer dan wenselijk duurt. In dit geval heeft het vrijwel een maand geduurd voordat de beschikking, nadat die vanwege de Huurcommissie ter aangetekende verzending was aangeboden op het postkantoor, bij [appellante] terecht is gekomen. De Huurcommissie doet er in dat verband verstandig aan om daarmee ter zake van termijnstellingen rekening te houden, zodat - zoals in dit geval - geen sprake kan zijn van een onmogelijk door de huurder te vervullen door de Huurcommissie gestelde voorwaarde. Handiger en verstandiger zou zijn dat een door de Huurcommissie te bepalen uiterlijke betaaltermijn eerst aanvangt vanaf de datum dat de desbetreffende beschikking in opdracht van de verhuurder bij deurwaardersexploot wordt betekend aan de achterstallige huurder.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
4.1
verklaart het beroep van [appellante] gegrond voorzover de Huurcommissie de huurachterstand van [appellante] per 23 mei 2022 heeft vastgesteld op Afl. 7.100,--, vernietigt de beschikking in zoverre en doende wat de Huurcommissie te dezen had behoren te doen:
“Stelt vast dat [appellante] per 23 mei 2022 Afl. 5.380,-- achterstallig is met de betaling van huur.”;
4.2
verklaart het beroep van [appellante] verder gegrond met betrekking tot de uiterlijke datum waarop [appellante] die huurachterstand ingevolge de beschikking betaald moest hebben, vernietigt de beschikking verder in zoverre en doende wat de Huurcommissie te dezen bij de huidige stand van zaken had behoren te doen:
“Bepaalt dat [appellante] uiterlijk op 31 december 2022 voormelde huurachterstand ad
Afl. 5.380,-- en alle mogelijke verdere na 23 mei 2022 ontstane huurachterstand betaald moet hebben.”;
4.3
bevestigt de beschikking onder verbetering van gronden voor het overige;
4.4
compenseert de proceskosten tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is in het openbaar uitgesproken op dinsdag 13 december 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.