ECLI:NL:OGEAA:2022:443

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
AUA202002076
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van een geldleningsovereenkomst tussen partijen

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.I.N. Fräser, een vordering ingesteld tegen gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met betrekking tot de vaststelling van een geldleningsovereenkomst. Eiser stelt dat hij een bedrag van Afl. 141.000,- heeft geleend aan gedaagde 1, maar het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft geoordeeld dat eiser niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Tijdens de procedure heeft eiser verklaard dat hij het geld heeft geleend omdat gedaagde 1 en zijn echtgenote in financiële problemen verkeerden. Gedaagde 1 heeft echter betwist dat er een overeenkomst van geldlening is gesloten en heeft verklaard dat de afspraken betrekking hadden op een investering in hun bedrijf.

Het Gerecht heeft in een tussenvonnis eiser de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren van zijn stelling. Eiser heeft verschillende producties overgelegd, waaronder getuigenverklaringen en e-mailcorrespondentie. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van beide partijen niet voldoende bewijs opleveren voor het bestaan van een geldleningsovereenkomst. De verklaringen zijn tegenstrijdig en er is onvoldoende aanvullend bewijs geleverd om de stelling van eiser te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft het Gerecht geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat er een geldleningsovereenkomst bestaat, waardoor de vordering is afgewezen. Eiser is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagden zijn begroot op nihil. Dit vonnis is uitgesproken op 14 september 2022 door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba.

Uitspraak

Vonnis van 14 september 2022
Behorend bij AUA202002076
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[eiser],
te Aruba,
eiser,
hierna: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. A.I.N. Fräser,
tegen:

1.[gedaagde 1],

2. [gedaagde 2],
te Aruba,
gedaagden,
hierna onderscheidenlijk: [gedaagde 1] en [gedaagde 2],
procederend in persoon.

1.DE VERDERE PROCEDURE

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 juni 2021;
- de akte uitlating bewijslevering zijdens [eiser] met producties;
- de antwoordakte met een productie;
- de processen-verbaal van de getuigenverhoren in enquête en in contra-enquête;
- de – mondeling genomen – conclusies na enquête.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Bij voormeld tussenvonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld om bewijs bij te brengen van zijn stelling dat tussen [eiser] en [gedaagde 1] een overeenkomst van geldlening geldt. Ter voldoening aan de bewijsopdracht, heeft [eiser] een aantal producties overgelegd, waarvan een drietal nieuwe. Voorts heeft hij zich in enquête doen horen als getuige. In contra-enquête heeft [gedaagde 1] zich doen horen als getuige.
2.2 [
eiser] heeft onder meer verklaard:
“(…) Bij hun thuis aangekomen, gingen we met zijn drieën in de zaal zitten. Ik meen me te herinneren dat het Tatiana was, die mij vroeg of ik een bestemming had voor het geld dat ik had gespaard. Dat vroeg zij, omdat de eerdere plannen die wij hadden niet door zijn gegaan. Dat plan hield in dat wij de onderneming Desigual hebben benaderd, maar wij kregen van hen geen feedback. Ik heb haar geantwoord, dat ik geen andere bestemming had voor mijn spaargeld. Vervolgens heeft als ik me goed herinner de heer [gedaagde 1] mij gevraagd of ik hen dat geld kon lenen, omdat zij met hun bedrijf in financiële moeilijkheden waren geraakt. Zij zouden mij dat geld binnen 3 maanden terugbetalen plus 2500 gulden per maand. Ik heb meteen ok gezegd. Ik herinner mij hun gezichtsuitdrukking van dat moment, zij leken verbaast alsof zij het antwoord niet hadden verwacht. Vervolgens waren John en Tatiana erg blij. John zei tegen mij maak je geen zorgen, we gaan je geld terugbetalen, ik heb een huis, een zaak en gebouwen. Op dat moment maakte ik mij geen zorgen. Ik deed het ook niet voor het geld, maar omdat ik Tatiana al lang kende, zij was een goede vriendin van mij en ik wilde twee mensen in nood helpen.”
2.3 [
gedaagde 1] heeft onder meer verklaard:
“(…) Enige tijd later had ik de heer [eiser] bij mij thuis uitgenodigd. Daar was ook aanwezig mijn echtgenote. Omdat het niet door was gegaan met de cosmetica en Desigual heb ik hem het volgende voorstel gedaan om zijn spaargeld te investeren. Ik heb hem verteld dat Benneton goed draait en dat dat daarom een goede investering zou zijn. Met zijn investering konden wij extra inventaris inkopen. Hij antwoordde mij positief, de precieze woorden weet ik niet meer. Binnen enkele dagen had hij het geld al overgemaakt. Wij hadden ook afgesproken dat het zou gaan om wat ik noem een ‘short term’ dat betekent dat gebaseerd op de toenmalige omzetten binnen drie maanden terug betaald zou worden. Wat wij hadden afgesproken had ik in cijfers omgezet en naar de heer [eiser] toegestuurd. Deze stukken maken ook deel uit van het dossier.
U vraagt mij naar het tijdspad van Desigual en de overeenkomst die op 19 januari 2015 is gesloten, ik weet de data niet helemaal precies meer maar ik ben er 99% zeker van dat de gesprekken met Desigual daarvoor hebben plaats gevonden. De gesprekken hebben gedurende maanden plaatsgevonden. Ik meen mij ook te herinneren dat het proosten daarvoor heeft plaatsgevonden. Het is ook logisch dat het afketsen van de deal voor 19 januari moet hebben plaats gevonden want hoe zou de heer [eiser] zowel in Benneton als in Desigual hebben kunnen investeren. U houdt mij voor dat de eerste mail van Desigual op 20 januari 2015 is verzonden. Dat kan dat er op die datum een mail is verzonden maar er zijn veel mails verzonden en zoals ik al zei hebben de gesprekken over maanden plaatsgevonden. Waar het om ging was dat de heer [eiser] een bepaald bedrag had dat hij wilde investeren in make up, Benneton of Desigual dat waren de opties en de volgorde was daarin niet belangrijk.
Wij zijn de overeenkomst mondeling aangegaan en zoals ik al zojuist verklaarde heb ik het vervolgens op schrift gesteld en aan de heer [eiser] toegestuurd. (…)”
2.4
Het Gerecht heeft in het tussenvonnis aan [eiser] een bewijsopdracht gegeven ter zake van zijn stelling dat tussen hem en [gedaagde 1] een overeenkomst van geldlening geldt. Aldus heeft het Gerecht op basis van de tot op dat moment in de procedure ingenomen stellingen en overgelegde producties niet als vaststaand dan wel als voorshands bewezen aangenomen dat dit het geval is. Met de nadien door [eiser] aangedragen bewijsmiddelen acht het Gerecht niet bewezen dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening geldt. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. De verklaringen van [eiser] en [gedaagde 1], die beiden als partij direct belang hebben bij de uitkomst van de procedure, zodat het Gerecht ter zake enige behoedzaamheid hanteert, zijn geheel in lijn met de eerder door hen in de stukken ingenomen stellingen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft het Gerecht de stellingen en producties van [eiser] tot zover onvoldoende geacht om het bestaan van een geldleningsovereenkomst tussen partijen als vaststaand dan wel voorshands bewezen aan te nemen. Voorts staan deze verklaringen nog altijd lijnrecht tegenover elkaar. Onder deze omstandigheden is aanvullend bewijs nodig. Als aanvullend bewijs heeft [eiser] – als nieuwe producties – overgelegd een tweetal e-mailberichten tussen [gedaagde 1] en Desigual over een mogelijke samenwerking, daterend van na 19 januari 2015, ter onderbouwing van zijn stelling dat [eiser] en [gedaagde 1] met elkaar een geldleningsovereenkomst zijn aangegaan, die los moet worden gezien van de zakelijke plannen die zij met elkaar hadden, omdat die plannen eerst na het aangaan van de bewuste overeenkomst tot stand zijn gekomen. Het Gerecht kent aan deze stukken evenwel niet de betekenis toe, die [eiser] daaraan gehecht wenst te zien, reeds omdat [eiser] als getuige zelf heeft verklaard dat partijen de overeenkomst zijn aangegaan, nadat de plannen die zij hadden met Desigual niet door zijn gegaan, vanwege het uitblijven van feedback van de zijde van Desigual. De verklaring van [eiser] valt dan ook niet goed te rijmen met de overgelegde e-mailberichten. Ten slotte heeft [eiser] whatsapp-correspondentie uit januari 2017 overgelegd tussen hem en [gedaagde 2], waaruit volgens hem valt af te leiden dat zij er alles aan zal doen om de lening terug te betalen, zo nodig cash of van persoonlijke rekeningen, zodat het wel om een persoonlijke lening moet gaan. Deze berichten dateren van twee jaar na 19 januari 2015 en zijn gelet hierop en mede in aanmerking genomen de stellingen van [gedaagde 1] ter zake dat Benetton sinds 2016 niet meer in bedrijf was, geen middelen meer had, en om die reden de lening niet meer kon terugbetalen, maar dat hij en [gedaagde 2] zich daartoe, als – destijds – goede vrienden van [eiser], persoonlijk en moreel verplicht voelden, onvoldoende om als bewijs te dienen voor wat op 19 januari 2015 tussen betrokkenen is afgesproken.
2.5
Het voorgaande brengt mee dat, nu op [eiser] de bewijslast en het bewijsrisico rust van de stelling dat tussen hem en [gedaagde 1] een overeenkomst van geldlening geldt, op basis waarvan [gedaagde 1] [eiser] een bedrag van Afl. 141.000,- terug dient te betalen, de vordering dient te worden afgewezen.
2.6
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden verwezen in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gevallen, die worden begroot op nihil.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
5.1
wijst de vordering af;
5.2
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, die aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wordt begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 14 september 2022 in aanwezigheid van de griffier.