ECLI:NL:OGEAA:2022:452

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
AUA202200978
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en rechtsgeldigheid van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en de naamloze vennootschap Lenor N.V. De verzoekster, die sinds 12 februari 2008 in dienst was bij Lenor, was op 17 augustus 2021 ontslagen op staande voet. De verzoekster betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag, stellende dat het niet onverwijld was gegeven en dat er geen dringende reden was voor het ontslag. De verzoekster had in de periode van 2 tot en met 6 augustus 2021 om persoonlijke redenen niet gewerkt, maar had haar werkzaamheden op 7 augustus 2021 hervat. Na haar ontslag op 17 augustus 2021 heeft de verzoekster per brief op 8 oktober 2021 het ontslag betwist en verzocht om doorbetaling van haar loon. Lenor voerde verweer en stelde dat de verzoekster ongeoorloofd afwezig was geweest, wat volgens hen een dringende reden voor ontslag opleverde. Het Gerecht oordeelde dat het ontslag niet onverwijld was gegeven en dat de arbeidsovereenkomst nog steeds bestond. De verzoekster kreeg toestemming om kosteloos te procederen en Lenor werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en doorbetaling van het loon totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zou zijn beëindigd. De kosten van de procedure werden ook aan Lenor opgelegd.

Uitspraak

Beschikking van 1 november 2022
Behorend bij E.J. nr. AUA202200978
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Naam verzoekster],
te Aruba,
verzoekster,
hierna te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. R. Marchena,
tegen:
de naamloze vennootschap
LENOR N.V.,
te Aruba,
verweerster,
hierna te noemen: Lenor,
gemachtigde: de advocaat mr. E.H.J. Martis.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- de pleitnota’s van partijen;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 20 september 2022, waarbij aanwezig waren [verzoekster] bijgestaan door haar gemachtigde, en Lenor bij haar gemachtigde, vergezeld door [naam manager Lenor] (manager van Lenor).
1.2
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
verzoekster] is op 12 februari 2008 voor onbepaalde tijd in loondienst getreden van Lenor, laatstelijk in de functie van “merchandiser”, tegen een nettoloon van Afl. 2.188,- per maand.
2.2 [
verzoekster] is in de periode van 2 tot en met 6 augustus 2021 niet op het werk verschenen. Op 7 augustus 2021 heeft [verzoekster] haar werkzaamheden hervat.
2.3 [
verzoekster] heeft voor het laatst op 17 augustus 2021 bij Lenor gewerkt.
2.4
Bij brief van 8 oktober 2021 heeft [verzoekster] het volgende aan Lenor medegedeeld.
“Naar aanleiding van het door u aanmevrouw [verzoekster], op17 Augustus 2021verleende ontslag deelt betrokkene u mede niet in het ontslag te berusten. Omdathet ontslag op staande voet niet onverwijld is gegevenis geen sprake van ontslag op staande voet.
(…) Het ontslag is op grond van artikel 4 lid 1 jo artikel 7 lid 1 van de Lba dan ook vernietigbaar, op welke vernietigbaarheid betrokkene zich hierbij beroept.
Betrokkene geeft u te kennen bereid en beschikbaar te zijn de bedongen arbeid te blijven verrichten en zal onmiddellijk op uw verzoek haar werkzaamheden hervatten.
(…) Betrokkene verzoekt u dan ook- en voor zover nodig sommeert betrokkene u daartoe- het overeengekomen loon op de gebruikelijke wijze en tijdstip aan betrokkene te voldoen. (…).”
2.5
Lenor heeft aan voormeld schrijven van [verzoekster] geen gehoor gegeven.

3.HET VERZOEK

3.1 [
verzoekster] verzoekt dat het Gerecht haar toestemming verleent om kosteloos te procederen en dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) Lenor veroordeelt om aan haar te betalen het achterstallige loon over de periode 1 augustus 2021 tot en met 16 augustus 2021, zijnde een brutobedrag van Afl. 1.072,32, althans enig ander bedrag dat het Gerecht juist voorkomt, vermeerderd met de vertragingsrente en de wettelijke rente;
b) Lenor veroordeelt om aan haar door te betalen haar loon vanaf 17 augustus 2021 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, althans enig andere beslissing die het Gerecht juist voorkomt, vermeerderd met de vertragingsrente en de wettelijke rente;
c) Lenor veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [
verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij op staande voet is ontslagen zonder dat er sprake was van de daartoe vereiste dringende reden en dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, zodat het gegeven ontslag nietig is, de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog altijd bestaat, en [verzoekster] recht op doorbetaling van loon.
3.3
Lenor heeft verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van [verzoekster] in haar verzoek, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
3.4
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beslissing van belang, worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Uit het door [verzoekster] overgelegde - door de daartoe bevoegde instantie aan haar verstrekte - bewijs van onvermogen blijkt dat zij de kosten van deze procedure niet kan dragen. Aan [verzoekster] zal daarom verlof worden verleend tot kosteloos procederen.
4.2
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [verzoekster] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek. Het ontvankelijkheidsverweer van Lenor wordt om die reden verworpen.
4.3 [
verzoekster] heeft gesteld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog altijd bestaat, nu zij op 17 augustus 2021 telefonisch op staande voet is ontslagen, terwijl er geen sprake was van enige dringende reden. Voorafgaand aan haar afwezigheid van het werk heeft zij daarvoor om toestemming gevraagd door tussenkomst van [naam administratief medewerker], administratief medewerker van Lenor (hierna: [administratief medewerker]). De reden voor haar afwezigheid was een droevige. Zij is afgereisd naar Colombia, nadat haar neef, die zij gedurende dertien jaar als een zoon heeft opgevoed, was verongelukt, om daar zijn begrafenis bij te wonen. Zij had nog enkele vakantiedagen openstaan. Bovendien is zij voor de dagen waarop zij afwezig was niet uitbetaald. Verder is het ontslag niet onverwijld gegeven; na haar terugkeer heeft zij nog ruim een week conform het dienstrooster gewerkt. Het ontslag is derhalve om meerdere redenen nietig, aldus [verzoekster].
4.4
Lenor betwist in de eerste plaats dat zij [verzoekster] op staande voet heeft ontslagen. Daartoe voert zij het volgende aan. Kort nadat [verzoekster] haar werkzaamheden had hervat na een genoten vakantie, heeft zij opnieuw gevraagd om vakantiedagen op te nemen. Lenor heeft dit verzoek afgewezen; deze beslissing is door [administratief medewerker] aan [verzoekster] medegedeeld. Desondanks is [verzoekster] in de periode van 2 tot en met 6 augustus 2021 niet op het werk verschenen. Aangezien de directeur en de manager van Lenor niet in Aruba woonachtig zijn, zijn zij er eerst op 17 augustus 2021 van op de hoogte geraakt dat [verzoekster] weer aan het werk was. Op dat moment heeft de manager telefonisch contact opgenomen met [verzoekster], waarbij [verzoekster] ontslag heeft genomen en het werk heeft verlaten.
Indien er evenwel vanuit moet worden gegaan dat Lenor [verzoekster] op staande voet heeft ontslagen, dan stelt Lenor subsidiair nog dat [verzoekster] haar daarvoor met het ongeoorloofd werkverzuim een dringende reden heeft gegeven, en dat het ontslag, gegeven de omstandigheden van dit geval, onverwijld is gegeven.
4.5
Het Gerecht overweegt als volgt. De stellingen van [verzoekster] omtrent de reden voor haar afwezigheid zijn door Lenor niet gemotiveerd weersproken. Verder staat vast dat [verzoekster] vanaf 7 augustus 2021 het werk had hervat en dat de manager van Lenor op 17 augustus 2021 telefonisch contact heeft opgenomen met [verzoekster], naar aanleiding van de volgens hem ongeoorloofde afwezigheid van [verzoekster]van het werk van 2 tot en met 6 augustus 2021. [verzoekster] heeft ter zitting gesteld dat de manager van Lenor haar bij die gelegenheid heeft medegedeeld dat zij is ontslagen, omdat zij ongeoorloofd afwezig is geweest. De manager van Lenor heeft dat betwist, en heeft ter zitting verklaard dat hij [verzoekster] tijdens dat gesprek te kennen heeft gegeven dat Lenor zo niet langer door kan gaan, dat het niet zo kan zijn dat een werknemer zomaar het vliegtuig pakt nadat betrokkene verlof is geweigerd. Daarop zou [verzoekster] hebben geantwoord dat als dat voor Lenor een probleem is, zij ander werk zoekt, aldus nog altijd de manager van Lenor.
Vast staat voorts dat [verzoekster] na dat gesprek het werk heeft verlaten en sindsdien niet meer bij Lenor heeft gewerkt. Ter zitting is door de manager van Lenor verklaard dat hij na het bewuste telefoongesprek niets meer van [verzoekster] heeft gehoord. [verzoekster] heeft onweersproken gesteld dat na die dag zij van de zijde van Lenor niet is benaderd om haar te vragen of zij daadwerkelijk de bedoeling heeft gehad om het dienstverband te beëindigen. De manager van Lenor heeft voorts ter zitting verklaard dat ook nadat [verzoekster] op 8 oktober 2021 per brief de nietigheid van het ontslag heeft ingeroepen en te kennen heeft gegeven bereid en beschikbaar te zijn haar werkzaamheden te verrichten, Lenor geen contact met haar heeft opgenomen, met bewoordingen van deze strekking: “Nos tabata cla cu ne. Despues di tanto tempo. Si ela bin un dia despues. Weg is weg.”
Onder al deze omstandigheden, acht het Gerecht het volstrekt onaannemelijk dat het [verzoekster]is geweest die op 17 augustus 2021 ontslag heeft genomen. Dat valt slecht te rijmen met de omstandigheden dat dat telefoongesprek heeft plaatsgevonden, omdat de manager van Lenor zijn onvrede over de afwezigheid van [verzoekster] aan haar te kennen wilde geven, en dat van de zijde van Lenor nadien, zelfs niet nadat zij voormelde brief van 8 oktober 2021 van [verzoekster] had ontvangen, op enige wijze contact is opgenomen met [verzoekster], waartoe Lenor bovendien, ervan uitgaande dat zoals Lenor stelt, [verzoekster] zelf ontslag had genomen, onder de omstandigheden van dit geval als goed werkgever gehouden was. Dit leidt het Gerecht tot de conclusie dat vast is komen te staan dat [verzoekster] op staande voet is ontslagen.
4.6
Nog daargelaten de vraag of de afwezigheid van [verzoekster] gedurende enkele dagen, vanwege voormelde onweersproken reden, een dringende reden oplevert, is het Gerecht van oordeel dat het ontslag niet geldig is. Daartoe wordt als volgt overwogen. Volgens Lenor is de dringende reden gelegen in de afwezigheid van [verzoekster] gedurende 2 tot en met 6 augustus 2021. Vast staat dat [verzoekster] op 7 augustus 2021 het werk heeft hervat, een en ander conform het door [administratief medewerker] opgestelde dienstrooster. In elk geval [administratief medewerker] was ervan op de hoogte dat [verzoekster] gedurende voormelde periode niet op het werk was. Lenor heeft niet gesteld dat zij, althans haar manager, niet op de hoogte van de afwezigheid van [verzoekster] was; integendeel, uit de eigen stellingen van Lenor dat haar manager niet op de hoogte was dat [verzoekster] het werk weer had hervat, moet worden afgeleid dat hij wel van haar afwezigheid op de hoogte was. Onder deze omstandigheden is het op 17 augustus 2021 gegeven ontslag vanwege een reden die zich reeds op 2 augustus 2021 heeft voorgedaan, niet onverwijld gegeven. Dat de manager niet in Aruba woonachtig is en dat hij – naar gesteld – eerst op 17 augustus 2021 door [administratief medewerker] is bericht dat [verzoekster] weer aan het werk was, maakt het voorgaande niet anders, omdat dat een omstandigheid is die voor rekening en risico van Lenor komt, nog daargelaten dat niet aan de datum van de terugkeer, maar aan die van de afwezigheid van [verzoekster] in dit kader betekenis toekomt.
4.8
Het vorenstaande brengt mee dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 17 augustus 2021 niet op een rechtsgeldige wijze tot een einde is gekomen en dat die derhalve nog bestaat. Lenor is daarom gehouden het loon van [verzoekster] door te betalen totdat de arbeidsovereenkomst op een rechtsgeldige wijze is beëindigd. Nu het onder a) gevorderde bedrag niet is weersproken, zal het Gerecht dat bedrag toewijzen.
4.9
Voor wat betref de vordering onder b) wordt als volgt overwogen. Lenor heeft verzocht de loonvordering van [verzoekster] te matigen, omdat volgens Lenor aannemelijk is dat [verzoekster] ander werk heeft gevonden en derhalve niet beschikbaar is dan wel was om de bedongen arbeid te verrichten. Ter zitting heeft [verzoekster] desgevraagd onweersproken verklaard dat zij op enig moment parttime werk heeft gevonden, slechts voor enkele uren op de zaterdagen en de zondagen.
Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat de rechter slechts bevoegd is een vordering tot doorbetaling van loon te matigen indien toewijzing in de gegeven omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Daarbij dient hij de terughoudendheid te betrachten die met deze maatstaf strookt en van die terughoudendheid in zijn motivering te doen blijken en dient hij alle bijzonderheden van het geval in aanmerking te nemen bij zijn oordeel omtrent de aanvaarbaarheid van de gevolgen van toewijzing van de vordering tot doorbetaling van loon. Lenor heeft voor het overige niet gesteld dat en waarom toewijzing van de loondoorbetalingsvordering in de gegeven omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Het Gerecht ziet dan ook geen aanleiding tot de verzochte matiging.
4.1
Het Gerecht ziet in de omstandigheid dat tevens de wettelijke rente wordt verzocht, aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot telkens 15%.
4.11
Lenor zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verzoekster], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,- (aan de griffier van dit Gerecht te betalen) verschotten pro deo (griffiegeld) en Afl. 2.500,- (2 punten, tarief 5) aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen) salaris voor de gemachtigde pro deo.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
5.1
verleent [verzoekster] toestemming om kosteloos te procederen;
5.2
veroordeelt Lenor om aan [verzoekster] te betalen het achterstallig loon over de periode 1 tot en met 16 augustus 2021, zijnde een brutobedrag van Afl. 1.072,32, vermeerderd met de vertragingsrente tot een maximum van 15% en de wettelijke rente over het achterstallige loon vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van de volledige betaling;
5.3
veroordeelt Lenor om aan [verzoekster] door te betalen het loon van Afl. 2.188,- netto per maand vanaf 17 augustus 2021 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, vermeerderd met de vertragingsrente telkens tot een maximum van 15% en de wettelijke rente over het loon vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van de volledige betaling;
5.4
veroordeelt Lenor in de kosten van deze procedure tot aan de dag van de uitspraak aan de kant van [verzoekster] begroot op Afl. 50,- aan (aan de griffier van dit Gerecht te betalen) verschotten pro deo en Afl. 2.500,- aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen) salaris voor de gemachtigde pro deo;
5.5
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 1 november 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 1 november 2022
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: EJ nr. nr. AUA202200978
Inhoudsindicatie: Ontslag op staande voet. Het ontslag is niet onverwijld gegeven. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is niet op een rechtsgeldige wijze tot een einde gekomen.
Rechtsgebieden: Civiel
Rechter: mr. M.E.B. de Haseth