ECLI:NL:OGEAA:2022:461

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
AUA202201150
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake bewijsopdracht in arbeidsgeschil over niet uitbetaalde zondagen en reparatietoeslag

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.E.A. Hernandez, een tussenbeschikking aangevraagd in een arbeidsgeschil tegen de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, vertegenwoordigd door mr. B.M. de Sousa. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 19 april 2022 werd ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 18 oktober 2022. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij verzoekster bezwaar maakte tegen de door de verweerster ingediende producties, die te laat waren ingediend en daarom niet in het procesdossier zijn opgenomen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: verzoekster is sinds 2 juni 2013 in dienst van de verweerster en heeft in de periode van april 2020 tot en met mei 2021 op alle zondagen gewerkt, maar heeft hiervoor geen betaling ontvangen. Verzoekster heeft een verzoek ingediend om veroordeling van de verweerster tot betaling van achterstallig loon, niet uitbetaalde zondagen en een reparatietoeslag. De verweerster heeft het verweer gevoerd dat verzoekster geen recht heeft op deze betalingen, omdat zij tijdens de covidpandemie geen werk had en de Fase-uitkering ontving.

Het Gerecht heeft in deze tussenbeschikking verzoekster in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van haar stelling dat zij in de genoemde periode op alle zondagen heeft gewerkt. De zaak is verwezen naar een nieuwe zitting waar getuigen kunnen worden gehoord. De beslissing over de overige vorderingen is aangehouden tot de volgende zitting, die gepland staat voor 16 januari 2023.

Uitspraak

Beschikking van 29 november 2022
Behorend bij E.J. nr. AUA202201150
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Naam verzoekster],
te Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. A.E.A. Hernandez,
tegen:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam V.B.A.],
te Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: [naam V.B.A.],
gemachtigde: de advocaat mr. B.M. de Sousa.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 19 april 2022;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 18 oktober 2022.
1.2
Ter zitting zijn verschenen [verzoekster] in persoon samen met haar gemachtigde en
[naam V.B.A.] bij haar gemachtigde voornoemd. Partijen hebben bij wijze van re- en dupliek het woord gevoerd - beiden mede aan de hand van de door hen overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen. [verzoekster] heeft bezwaar gemaakt tegen de zijdens [naam V.B.A.] overgelegde producties, welk bezwaar door het Gerecht terstond gegrond is verklaard omdat die producties ingevolge het Procesreglement 2018 te laat zijn ingediend. De zijdens [naam V.B.A.] overgelegde producties maken om die reden geen deel uit van het procesdossier.
1.3
Beschikking is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
Verzoekster] is sinds 2 juni 2013 in dienst van [naam V.B.A.] en was laatstelijk werkzaam in de functie van Server. [naam V.B.A.] verdiende vóór de covidpandemie een bruto loon van gemiddeld Afl. 1.200,- per quincena en gedurende de covidpandemie het wettelijk minimumloon exclusief emolumenten.
2.3
Op 29 augustus 2021 is [verzoekster] op staande voet ontslagen (hierna: het ontslag).
2.4
Bij brief van 9 september 2021 heeft [verzoekster] de nietigheid van het aan haar gegeven ontslag ingeroepen. Hierna heeft [naam V.B.A.] het ontslag ingetrokken en heeft [verzoekster] haar werkzaamheden hervat.
2.5
Bij brief van 10 december 2021 is [naam V.B.A.] door [verzoekster] gesommeerd om aan [verzoekster] te betalen veertien niet betaalde zondagen (Afl. 1.400,58), niet uitbetaalde reparatietoeslag (Afl. 1.400,-) en haar loon met betrekking tot de periode 23 maart tot en net 28 april 2020 (Afl. 3.001,24).

3.HET GESCHIL

3.1 [
Verzoekster] verzoekt dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
a. [naam V.B.A.] veroordeelt om tegen kwijting aan [verzoekster] te betalen Afl. 1.400,58 uit hoofde van veertien niet uitbetaalde vrije zondagen, Afl. 1.400,- uit hoofde van niet uitbetaalde reparatietoeslag en Afl. 3.001,24 uit hoofde van achterstallig loon;
b. [naam V.B.A.] veroordeelt om aan [verzoekster] te voldoen de wettelijke verhoging ex art. 7:625 lid 1 BW over de onder a. toe te wijzen bedragen;
c. [naam V.B.A.] veroordeelt om aan [verzoekster] te betalen de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over de onder a. en b. toe te wijzen bedragen, te rekenen vanaf de opeisbaarheid daarvan tot de dag der voldoening;
d. [naam V.B.A.] veroordeelt om aan [verzoekster] te betalen 18% over de onder a. en b. toe te wijzen bedragen, dan wel een door het Gerecht te bepalen bedrag, aan vergoeding voor incassokosten;
e. enige andere juist voorkomende subsidiaire beslissing neemt;
f. [naam V.B.A.] veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [
naam V.B.A.] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [verzoekster] verzochte en tot veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
3.3
Voorzover van belang voor de uitkomst van deze procedure zullen de stellingen van partijen hierna worden besproken.
4. DE BEOORDELING
4.1 [
Verzoekster] grondt haar vorderingen op de stelling dat [naam V.B.A.] veertien vrije (doch gewerkte) zondagen en de reparatietoeslag over de periode april 2020 tot en met mei 2021 en het salaris over de periode 23 maart tot en met 28 april 2020 niet aan haar heeft betaald. Het betreft telkens één zondag per maand over de periode april 2020 tot en met mei 2021 waarop [verzoekster] vrij behoorde te zijn, maar toch heeft gewerkt. Met uitzondering van twee zondagen heeft [naam V.B.A.] [verzoekster] voor 14 gewerkte zondagen niet betaald. [Verzoekster] verwijst naar loonstroken waaruit blijkt dat aan haar over de periode 23 maart tot en met 28 april 2020 geen loon is uitbetaald.
4.2 [
naam V.B.A.] voert als verweer het volgende aan. Aan het begin van de covidpandemie gedurende de periode van 23 maart tot en met 28 april 2020 was [naam V.B.A.] wegens de door de overheid opgelegde
shelter in placeverplicht gesloten. Tijdens deze periode werd geen loon uitbetaald en ontvingen de werknemers de Fase-uitkering. Pas na opheffing van de
shelter in placemocht [naam V.B.A.] afhaaldiensten verzorgen. Gedurende deze periode werd met minimale bezetting gewerkt (skeleton crew) en waren in plaats van acht slechts twee gasten per tafel toegestaan. [naam V.B.A.] heeft loonsubsidie aangevraagd en gekregen voor het betalen van het loon van haar werknemers. Gedurende deze periode werd om financiële redenen geen reparatietoeslag uitbetaald. [naam V.B.A.] betwist dat zij enige vrije zondag aan [verzoekster] verschuldigd is, omdat [verzoekster] op bedoelde zondagen niet heeft gewerkt. Tot slot stelt [naam V.B.A.] dat er gedurende deze periode door de covidpandemie minder werk was en er om die reden geen behoefte was om iedereen op hun vrije zondag te laten werken.
4.3
De stelling van [naam V.B.A.] dat zij over de periode van 23 maart tot en met 28 april 2020 aan [verzoekster] geen loon verschuldigd is omdat [verzoekster] gedurende die periode de Fase-uitkering ontving, mist naar het oordeel van het Gerecht voldoende feitelijke grondslag in het licht van de volgende juist zijnde stelling van [verzoekster] opgeworpen bij wijze van verweer. [Verzoekster] stelt terecht en met juistheid dat de Fase-uitkering door de overheid enkel werd uitgekeerd indien een werknemer zijn of haar baan had verloren als gevolg van de covidpandemie. [Verzoekster] heeft in dit verband niet of onvoldoende bestreden gesteld dat zij van meet af aan tot heden onafgebroken in dienst is van [naam V.B.A.] en om die reden geen Fase-uitkering heeft kunnen verkrijgen. De slotsom op dit onderdeel luidt dat [naam V.B.A.] over bedoelde periode loon verschuldigd is aan [verzoekster]. Nu [naam V.B.A.] geen verweer heeft gevoerd tegen de door [verzoekster] gestelde hoogte van het achterstallige loon, zal dit onderdeel van de vordering van [verzoekster] bij eindbeschikking worden toegewezen, te vermeerderen met de ambts- en billijkheidshalve gematigd vastgestelde wettelijke verhoging van 15% en met wettelijke rente telkens gerekend vanaf de opeisbaarheid van het achterstallig loon nu [naam V.B.A.] deze nevenvorderingen van [verzoekster] niet heeft bestreden.
4.4
Met betrekking tot de door [verzoekster] gevorderde reparatietoeslag wordt het volgende overwogen. [Verzoekster] heeft onbestreden gesteld dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt omtrent het tijdelijk niet betalen door [naam V.B.A.] van de reparatietoeslag gedurende de periode dat het loon van [verzoekster] door middel van loonsubsidie werd betaald. Aldus komt vast te staan dat [naam V.B.A.] over die periode ook reparatietoeslag verschuldigd is aan [naam V.B.A.]. De omstandigheid dat [naam V.B.A.] er destijds financieel niet best voor stond maakt dat niet anders. Nu [naam V.B.A.] ook tegen de door [naam V.B.A.] gestelde hoogte van de aan haar toekomende reparatietoeslag geen verweer heeft gevoerd, zal de reparatietoeslag bij eindbeschikking worden toegewezen zoals verzocht. Die toeslag betreft geen loon, zodat de daarover door [naam V.B.A.] gevorderde wettelijke verhoging zal worden afgewezen. De door [naam V.B.A.] over de toeslag gevorderde wettelijke rente zal, als zijnde onbestreden, bij eindbeschikking worden toegewezen gerekend van de opeisbaarheid van die toeslag.
4.5
De stelling van [verzoekster], dat zij in de periode april 2020 tot en met mei 2021 alle zondagen heeft gewerkt (waaronder begrepen de zondagen waarop zij vrij behoorde te zijn en waarvoor zij geen loon heeft ontvangen van [naam V.B.A.]), is door [naam V.B.A.] gemotiveerd betwist en staat daarom niet vast. Nu zij dat heeft aangeboden zal [verzoekster] in de gelegenheid worden gesteld om door middel van het doen horen van getuigen te bewijzen dat zij in de periode april 2020 tot en met mei 2021 alle zondagen heeft gewerkt. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de in het dictum vermelde terechtzitting.
4.6
Tijdens die zitting kunnen maximaal 3 getuigen worden gehoord. Indien [verzoekster] meer dan 3 getuigen wenst te doen horen zal daarvoor een nadere zitting worden bepaald. [verzoekster] dient uiterlijk 3 dagen voor de in het dictum vermelde zitting de personalia van de door haar voor te brengen getuige(n) schriftelijk kenbaar te maken aan het Gerecht en aan [naam V.B.A.]. Het getuigenverhoor zal plaats vinden in de Nederlandse Taal. Indien de getuige(n) die taal niet beheerst of beheersen, dient [verzoekster] zorg te dragen voor een beroepsmatig optredende tolk.
4.7
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- stelt [verzoekster] in de gelegenheid door middel van het doen horen van getuigen te bewijzen hetgeen zij ingevolge rechtsoverweging 4.5 dient te bewijzen;
- verwijst de zaak daartoe naar de terechtzitting van
maandag 16 januari 2023 om 09:00 uur, te houden in zaal B van het in Aruba te J.G. Emanstraat 51 gelegen gerechtsgebouw;
- bepaalt dat [verzoekster] uiterlijk 3 dagen voor die zitting de personalia van de door haar voor te brengen getuige(n) schriftelijk kenbaar dient te maken aan het Gerecht en aan [naam V.B.A.];
- houdt iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en werd in het openbaar uitgesproken op dinsdag 29 november 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.