ECLI:NL:OGEAA:2022:482

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
AUA202003193
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure tussen Caribbean Drip Irrigation N.V. en The Boardwalk N.V. inzake onderhoudsovereenkomst

In deze civiele procedure, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, stonden Caribbean Drip Irrigation N.V. (hierna: CDI) en The Boardwalk N.V. (hierna: Boardwalk) tegenover elkaar in een geschil over een onderhoudsovereenkomst. De zaak betreft een vonnis van 16 november 2022, waarin het Gerecht de vorderingen van beide partijen heeft beoordeeld. De procedure begon met een tussenvonnis op 6 juli 2022, waarna een comparitie van partijen plaatsvond op 22 augustus 2022. Tijdens deze zitting zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun respectieve directeuren en gemachtigden.

Het Gerecht heeft in zijn vonnis geoordeeld dat Boardwalk geen recht heeft op schadevergoeding voor niet goed uitgevoerde werkzaamheden door CDI, omdat er geen duidelijke schriftelijke aanmaning was die verzuim aan de zijde van CDI heeft doen intreden. Echter, het Gerecht heeft vastgesteld dat Boardwalk recht heeft op teruggave van een deel van de aanneemsom voor onderhoud van de nieuwe tuin, die CDI had moeten uitvoeren. Het Gerecht heeft het verschuldigde bedrag vastgesteld op Afl. 108.168,--, te vermeerderen met wettelijke rente.

Daarnaast is CDI veroordeeld in de proceskosten van Boardwalk, terwijl Boardwalk ook nog een bedrag van Afl. 80.876,63 aan CDI verschuldigd is uit hoofde van de projectovereenkomst. Het vonnis bevatte ook bepalingen over de nevenvorderingen van beide partijen, waarbij enkele vorderingen zijn afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. Het vonnis is uitgesproken door rechter A.H.M. van de Leur en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis van 16 november 2022
Behorend bij A.R. no. AUA202003193
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
de naamloze vennootschap
CARIBBEAN DRIP IRRIGATION N.V.,
te Aruba,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna ook te noemen: CDI,
gemachtigde: de advocaat mr. drs. P.G. Dowers-Alders,
tegen:
de naamloze vennootschap
THE BOARDWALK N.V.,
h.o.d.n.
Boardwalk Vacation Retreataruba/Basiruti Boutique Hotel Aruba,
te Aruba,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna ook te noemen: Boardwalk,
procederend bij haar bestuurders [Bestuurder 1] en [Bestuurder 2].

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 6 juli 2022 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. De bij dat vonnis gelaste comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2022. CDI is ter zitting verschenen bij haar gemachtigde samen met de heer [directeur CDI] (directeur van CDI). Boardwalk is verschenen bij mevrouw [directeur Boardwalk] (directeur van Boardwalk) samen met de heer [gevolmachtigd], die door [directeur Boardwalk] voornoemd was gevolmachtigd om ter zitting het woord voor en namens Boardwalk te voeren. Partijen hebben het woord gevoerd en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen, beiden aan de hand van toegelaten nadere producties.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VEDERE BEOORDELING

in conventie en in reconventie

2.1
Het Gerecht volhardt in zijn in het tussenvonnis neergelegde overwegingen en beslissingen, behoudens het hierna onder 2.5 vermelde met betrekking tot de conventionele vordering van CDI zoals omschreven in het tussenvonnis onder 3.1 sub a onder (2).
in conventie en in reconventie
2.2
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.9 van het tussenvonnis wordt het volgende verder overwogen. De vraag of CDI ten tijde van de beëindiging van de projectovereenkomst al dan niet in voor vergoeding van schade vereiste verzuim verkeerde beantwoordt het Gerecht ontkennend. Daartoe wordt overwogen dat Boardwalk in haar in het tussenvonnis onder 2.12 geciteerd weergegeven brief CDI weliswaar onder termijnstelling heeft gesommeerd tot afronding van het tuinproject, maar uit die brief blijkt niet wat CDI in het kader daarvan precies aan werkzaamheden moest verrichten. Die onduidelijk brengt met zich dat geen sprake is van een schriftelijke aanmaning in de zin van het eerste lid van artikel 6:82 BW die verzuim aan de zijde van CDI heeft doen intreden. Dit klemt temeer omdat bedoelde onduidelijkheid verder met zich brengt dat niet valt te beoordelen of de door Boardwalk aan CDI gegeven termijn voor afronding van het tuinproject al dan niet een redelijke is in de zin van voormelde wettelijke bepaling. De slotsom op dit onderdeel luidt dat Boardwalk geen recht heeft op schadevergoeding voor beweerdelijke binnen het tuinproject niet goed door CDI uitgevoerde werkzaamheden.
2.3.1
Zoals overwogen in rechtsoverweging 4.8 van het tussenvonnis brengt de niet door CDI bestreden beëindiging door Boardwalk op 15 september 2020 van de tuinprojectovereenkomst nog voor de oplevering van de nieuwe tuin in elk geval ook met zich dat Boardwalk recht heeft op teruggave door CDI van het door Boardwalk betaalde deel van de aanneemsom dat ziet op het uitvoeren door CDI van onderhoud van de nieuwe tuin gedurende 1 jaar na oplevering daarvan (hierna: het onderhoud). Hierbij wordt nog overwogen dat naar eigen zeggen van CDI onder randnummer 80. van haar conclusie van repliek in conventie dat CDI ter zake van het onderhoud een bepaald bedrag heeft berekend en heeft betrokken in de vaststelling van de totale aanneemsom, en dat CDI ten behoeve van het onderhoud van plan was om 2 voltijdse medewerkers in te schakelen tegen betaling van het minimum loon. Verder heeft het Gerecht geoordeeld dat CDI de stelling van Boardwalk, dat de kosten van het onderhoud op jaarbasis Afl. 120.000,-- bedragen, vooralsnog onvoldoende onderbouwd had betwist. In dat licht heeft het Gerecht CDI in de gelegenheid gesteld om ter zitting verificatoir inzicht te geven te geven ter zake van welk deel van de aanneemsom ziet op het onderhoud. Daarbij heeft het Gerecht overwogen dat aan het nalaten daarvan hij de hem geraden gevolgen kan verbinden.
2.3.2
Naar het oordeel van het Gerecht heeft CDI voormeld inzicht niet verschaft. Aan dat nalaten verbindt het Gerecht het gevolg dat voor de berekening van hetgeen CDI te dezen verschuldigd is aan Boardwalk de eigen stelling van CDI in aanmerking wordt genomen dat zij van plan was om voor het onderhoud twee voltijdse medewerkers in te schakelen tegen betaling van het minimum loon. In dat verband heeft Boardwalk onbestreden gesteld dat dat loon toentertijd Afl. 1.815,35 per maand bedroeg, terwijl in dat licht de totale werkgeverslasten Afl. 4.507,-- per maand bedragen. Aldus stelt het Gerecht het te dezen door CDI aan Boardwalk verschuldigde bedrag vast op 12 x (2 x 4.507,--) = Afl. 108.168,--. Dat betekent dat de primaire vordering van Boardwalk zoals omschreven onder 3.3 sub i. van het tussenvonnis zal worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente zoals onbestreden gevorderd door Boardwalk. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld door CDI die een ander oordeel kunnen dragen.
2.4
CDI zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de reconventionele proceskosten gevallen aan de zijde van Boardwalk, tot aan deze uitspraak begroot op nihil omdat Boardwalk in deze procedure niet werd bijgestaan door een daartoe door het Hof toegelaten professionele rechtsbijstandverlener.
in conventie
2.5
Ter zitting is niet in geschil gebleken dat Boardwalk uit hoofde van de projectovereenkomst nog Afl. 80.876,63 verschuldigd is aan CDI. In dat verband heeft Boardwalk zich ter zitting beroepen op verrekening van bedragen die volgens haar zien op een niet door CDI geleverd maar wel door Boardwalk betaald pompfilter en op de kosten die gemoeid gingen met niet in de nieuwe tuin door CDI verrichte maar wel door Boardwalk betaalde werkzaamheden respectievelijk Afl. 12.000,-- en Afl. 26.000,--. Echter valt in licht van de stellingen van CDI de gegrondheid van die beroepen op verrekening niet op eenvoudige wijze vast te stellen, zodat die op de voet van artikel 6:136 BW niet aan toewijzing van de vordering van CDI in de weg kunnen staan. Aldus komt vast te staan dat Boardwalk naast Afl. 8.402,75 uit hoofde van de onderhoudsovereenkomst (zie rechtsoverweging 4.4 van het tussenvonnis) nog Afl. 80.876,63 verschuldigd is aan CDI uit hoofde van de projectovereenkomst. In zoverre zal de conventionele vordering van CDI worden toegewezen.
2.6
De nevenvordering van CDI ter zake van vergoeding van kosten van verkrijging van voldoening buiten rechte zal worden afgewezen omdat gesteld noch gebleken dat dienaangaande meer werkzaamheden zijn verricht dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor krachtens artikel 63a Rv alleen de regels ter zake van proceskosten van toepassing zijn. Dat partijen een dergelijke vergoeding zijn overeengekomen zoals gesteld door CDI (maar niet is gebleken uit de door Boardwalk overgelegde overeenkomst met betrekking tot het tuinproject) maakt dat niet anders.
2.7.1
Uit de onderhoudsovereenkomst blijkt, zoals onbestreden gesteld door CDI, dat Boardwalk over hetgeen zij krachtens de onderhoudsovereenkomst verschuldigd is aan CDI maandelijks 1% aan administratiekosten en maandelijks 1,5% aan rente verschuldigd is. Dat brengt met zich dat deze nevenvorderingen voorzover die zien op het uit hoofde van de onderhoudsovereenkomst door Boardwalk aan CDI verschuldigde bedrag zullen worden toegewezen als na te melden.
2.7.2
De (impliciete) stelling van CDI dat Boardwalk ook voormelde kosten en rente verschuldigd is uit hoofde van wat zij krachtens de projectovereenkomst moet betalen aan CDI mist voldoende verificatoire onderbouwing. Uit de door Boardwalk overgelegde projectovereenkomst blijkt immers niet dat partijen dit één en ander zijn overgekomen. De nevenvorderingen van CDI ter zake van administratiekosten en overeengekomen rente maandelijks ad 1,5% zullen voorzover die zien op hetgeen Boardwalk uit hoofde van de projectovereenkomst verschuldigd is aan DCI worden afgewezen. De in dit verband subsidiair verzochte wettelijke rente zal, als zijnde onbestreden, worden toegewezen als na te melden.
2.8
Boardwalk zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de conventionele proceskosten van CDI, tot aan deze uitspraak begroot op (930,-- + 202,74 + (202,74 : 2) =) Afl. 1.234,11 aan verschotten (griffiegeld en explootkosten) en Afl. 3.750,-- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten, tarief 6 ad Afl. 1.500,-- per punt). Hierbij wordt nog overwogen dat voor de comparitie van partijen een half punt wordt toegekend aan de conventionele procedure. Hetzelfde geldt voor het exploot waarmee het tussenvonnis is betekend aan Boardwalk.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
in conventie
-veroordeelt Boardwalk om aan CDI te betalen uit hoofde van de onderhoudsovereenkomst Afl. 8.402,75, te vermeerderen met (1) contractuele rente van maandelijks 1,5% en (2) met overeengekomen administratiekosten van maandelijks 1%, telkens gerekend vanaf 24 september 2020 tot de dag der algehele voldoening;
-veroordeelt Boardwalk om aan CDI te betalen uit hoofde van de projectovereenkomst Afl. 80.876,63, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 24 september 2020 tot de dag der algehele voldoening;
-veroordeelt Boardwalk in de conventionele proceskosten gevallen aan de zijde van CDI, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 4.984,11;
-verklaart het conventionele deel van dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders door CDI verzochte;
in reconventie
-veroordeelt CDI om aan Boardwalk te betalen Afl. 94.615,25, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 15 september 2020 tot de dag der algehele voldoening;
-veroordeelt CDI in de reconventionele proceskosten van Boardwalk, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
-verklaart het reconventionele deel van dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders door Boardwalk verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 16 november 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.