In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als verzoekster, en haar werkgever, de Caribbean Mercantile Bank N.V. (CMB). De verzoekster was op staande voet ontslagen vanwege een vermeende schending van de geheimhoudingsplicht met betrekking tot bancaire gegevens van een klant. De feiten van de zaak tonen aan dat de verzoekster, die in dienst was van CMB, op 20 december 2021 informatie over de bankrekening van een klant had gedeeld met haar partner, die niet werkzaam was bij de bank. Dit leidde tot een klacht van de klant en uiteindelijk tot het ontslag van de verzoekster op 27 december 2021.
De verzoekster heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen en stelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag. CMB voerde aan dat de verzoekster de regels van het bedrijfsreglement had geschonden door vertrouwelijke informatie te delen. Het Gerecht heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de verzoekster inderdaad de geheimhoudingsplicht had geschonden. De rechter oordeelde dat de omstandigheden van de verzoekster, waaronder haar zwangerschap, niet voldoende waren om het ontslag onterecht te verklaren. Het Gerecht heeft het verzoek van de verzoekster afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de geheimhoudingsplicht in de bancaire sector en de gevolgen van schending daarvan. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de vertrouwelijkheid van klantgegevens cruciaal is voor het vertrouwen in de bank en dat schending daarvan ernstige repercussies kan hebben voor de reputatie van de bank.