ECLI:NL:OGEAA:2022:550

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
AUA202103647
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen buren met betrekking tot erfpacht en onrechtmatige bebouwing

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, betreft het een kort geding tussen twee buren, eiseres en gedaagde, die beiden erfpacht hebben op aangrenzende percelen. Eiseres heeft een pier gebouwd die in strijd zou zijn met de erfgrens, wat gedaagde aanleiding gaf om een kort geding aan te spannen. In het vonnis van 8 oktober 2021 werd eiseres veroordeeld om onrechtmatige bebouwing te verwijderen en de afwatering van haar veranda aan te passen, zodat deze niet op het perceel van gedaagde zou uitkomen. Gedaagde legde vervolgens executoriaal beslag op het woonhuis van eiseres, omdat zij meende dat eiseres niet aan de veroordelingen had voldaan. Eiseres vorderde in dit kort geding dat de executie van het vonnis werd gestaakt, stellende dat zij wel degelijk aan de veroordelingen had voldaan. Het gerecht oordeelde dat eiseres niet aan alle veroordelingen had voldaan, maar dat er geen dwangsommen waren verbeurd voor de onderdelen waar zij wel aan had voldaan. Het gerecht besloot dat gedaagde de executie van het vonnis moest staken voor de onderdelen waar eiseres aan had voldaan, maar dat gedaagde wel dwangsommen moest betalen voor de onderdelen waar eiseres niet aan had voldaan. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

Vonnis van 26 januari 2022
Behorend bij AUA202103647 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[naam eiseres],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigden: de advocaten mr. M.R.M. Reinkemeyer en mr. A.A. Ruiz,
tegen:
[naam gedaagde],
wonende te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. V.C. Perse.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties d.d. 7 december 2021;
- de e-mail d.d. 21 december 2021 met producties van de zijde van [gedaagde];
- de mondelinge behandeling d.d. 22 december 2021, waar partijen onder het overleggen van een pleitnotitie hun standpunten nader hebben toegelicht.
1.2
De datum voor het vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Eiseres] heeft een recht van erfpacht op twee aansluitende percelen, kadastraal bekend als [kadastraal nummer 1, eiseres] en [kadastraal nummer 2, eiseres] (hierna gezamenlijk aan te duiden als het perceel van [eiseres]). [Gedaagde] heeft het recht van erfpacht op twee aansluitende percelen [kadastraal nummer 1, gedaagde] en [kadastraal nummer 2, gedaagde] (hierna gezamenlijk aan te duiden als het perceel van [gedaagde]). De percelen van [eiseres] en [gedaagde] grenzen aan elkaar, zodat partijen buren van elkaar zijn. De percelen liggen te [plaats]. Het perceel van [eiseres] grenst direct aan zee, het perceel van [gedaagde] is van de zee gescheiden door een klein stuk (ongenummerd) domeingrond dat niet in erfpacht is uitgegeven.
2.2
Bij verzoekschrift van 12 juli 2021 heeft [gedaagde] een procedure in kort geding tegen [eiseres] gestart, waarin zij - kort gezegd - gevorderd heeft dat [eiseres] zou worden bevolen om diverse vormen van onrechtmatige bebouwing op dan wel boven haar perceel te beëindigen alsmede om een door [eiseres] in zee gebouwde pier gedeeltelijk af te breken.
2.3
Op 8 oktober 2021 heeft dit gerecht in de door [gedaagde] geëntameerde procedure een vonnis gewezen (hierna: het kort gedingvonnis). In dat vonnis is ten aanzien van de vaststaande feiten onder meer, en voor zover thans nog van belang, het volgende overwogen:
“2.10 Op 15 september 2021, de dag van de plaatsopneming, heeft de DLV de erfgrens tussen [eiseres] en [gedaagde] gemarkeerd door het plaatsen van oranje gemarkeerde ijzeren pinnen. Hiervan is door het gerecht een foto gemaakt: [bestandsnaam 1]“
2.4
Ten aanzien van de beoordeling heeft het gerecht onder meer, en voor zover thans nog van belang, het volgende overwogen:
4.8 De conclusie luidt dat [eiseres] op grond van artikel 5:85 lid 1 BW inbreuk maakt op het recht van erfpacht van [gedaagde] en dat [eiseres] op grond van 5:52 lid 1 BW de afdekking van haar gebouw niet zo heeft gebouwd dat het water in geval van regenval niet op het perceel van [gedaagde] valt en daarom is [eiseres] gehouden om die onrechtmatige toestand op te heffen. In zoverre is aannemelijk dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [eiseres] de veranda, de treden, het dak en de afwatering van de veranda, voor zover deze zijn gebouwd op het perceel van [gedaagde], moet verwijderen.
4.9
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen onder b., c. en d. worden toegewezen zoals opgenomen in het dictum.
(…)
4.11
Het gerecht constateert dat een kabel van het perceel van [eiseres] zich op het perceel van [gedaagde] bevindt, dat er twee grijze PVC buizen afkomstig van het perceel van [eiseres] zich op het perceel van [gedaagde] uitmonden en dat er een ijzeren buis over de erfgrens op het perceel van [gedaagde] de grond in gaat. Dit is op de foto, opgenomen onder punt 2.8 van dit vonnis, en onderstaande foto te zien. Het verweer van [eiseres] dat op grond van artikel 5:54 lid 1 BW een erfdienstbaarheid is ontstaan, wordt verworpen. Waargenomen is, zoals ook uit de foto blijkt dat de kabels en buizen zeker niet ouder zijn dan twintig jaar en dat de ijzeren buis op een nieuw aangelegde betonnen rand de grond ingaat. Om die redenen is voldoende aannemelijk dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [eiseres] deze kabels en buizen zal moeten verwijderen.
[bestandsnaam 2]
4.12
Gelet op het voorgaande zal de vordering onder e. worden toegewezen. (…)”
2.5
In het dictum van het kort gedingvonnis heeft het gerecht onder meer, en voor zover thans nog van belang, het volgende beslist:
“5.1 veroordeelt [eiseres] om binnen vier weken, na betekening van dit vonnis, de veranda, het dak van de veranda, de overhang van het dak van de veranda en de treden die van de veranda aflopen, te verwijderen, voor zover deze zich op het perceel van [gedaagde] bevinden;
5.2
veroordeelt [eiseres] om binnen vier weken, na betekening van dit vonnis, de afdekking van het dak van de veranda over de hele lengte zodanig in te richten dat daardoor het water niet op perceel van [gedaagde] terechtkomt;
5.3
veroordeelt [eiseres] om binnen vier weken, na betekening van dit vonnis, de kabels en buizen te verwijderen die zich op het perceel van [gedaagde] bevinden;
5.4
veroordeelt [eiseres] om binnen vier weken, na betekening van dit vonnis, dat gedeelte van de pier af te breken voor zover dat gedeelte van die pier uitsteekt aan de zijde van [gedaagde] over de denkbeeldige over zee doorgetrokken loodlijn van de erfafscheiding tussen perceel [perceelnummer] van [gedaagde] en perceel [perceelnummer] van [eiseres]; (…)”
2.6
Bij deurwaardersexploot van 13 oktober 2021 is de grosse van het kort gedingvonnis aan [eiseres] betekend (verzoekschrift, prod. 5).
2.7
Tegen het kort gedingvonnis is geen rechtsmiddel aangewend, zodat dit in kracht van gewijsde is gegaan.
2.8
In een proces-verbaal van constatering van 22 november 2021 (verzoekschrift, prod. 7) heeft gerechtsdeurwaarder [naam gerechtsdeurwaarder x] het volgende opgenomen:
“(…) Mevrouw [eiseres] heeft aan alle voorwaarden genoemd onder 5.1 van het vonnis voldaan. (…) Ook aan de voorwaarden onder 5.2 van het onderhavige vonnis is voldaan, omdat de afdekking binnen de grens valt. Wel is er een dakgoot gemaakt, doch juist als doel er voor te zorgen dat er geen overtollig regenwater in de tuin van [gedaagde] terecht komt. (…). Onder punt 5.3 staat vermeld dat de kabels en buizen verwijderd dienen te worden die zich op het perceel van [gedaagde] bevinden. Op de foto’s, gevoegd bij dit proces verbaal, is te zien dat de buizen in de muur verwerkt zijn en niet over de erfgrensaanduidende pin uit komen. De kabels zijn verplaatst van het dak naar de zijkant en de buizen zijn binnen de grens geplaatst.
Dan het onder punt 5.4 genoemde. Hierbij kan geconstateerd worden dat de pier niet verplaatst kan worden. De steunbalken zorgen voor de gehele structuur van de pier. (…)”
2.9
In een proces-verbaal van constatering van 13 november 2021 (verzoekschrift, prod. 7) heeft gerechtsdeurwaarder [naam gerechtsdeurwaarder y] het volgende opgenomen ([gedaagde], prod. 1):
punt 5.1: (…)
Ad- B en Chet dak en de overhang van het dak van de veranda zijn verwijderd, maar mw. [eiseres] heeft aan het dakoverhang van het dak een grote dakgoot laten plaatsen, met als gevolg dat het gehele overhang zich nog steeds op het perceel van [gedaagde] bevindt. (foto’s 5.1- B+C) (…)
Punt 5.2: (…) Bij de afdekking van het dak van de veranda heeft mw. [eiseres], dakgoten aangelegd die zich op het perceel van [gedaagde] bevinden, maar zij heeft de inrichting van de afdekking van de veranda niet gewijzigd teneinde te voldoen aan hetgeen is opgenomen onder dit punt. (foto 5.2)
Punt 5.3: (…) Er lopen nog enkele kabels op het perceel van [gedaagde]. (foto 5.3) (…) Ook is er in de muur waarde kabels nog hangen een gaatje waar een buis met een diameter van ongeveer 5 cm uitmondt waaruit water loopt op het perceel van [gedaagde]. (foto 5.3-C) (…)”
2.1
Op 23 november 2021 en op 9 december 2021 heeft gerechtsdeurwaarder [naam gerechtsdeurwaarder y] nogmaals processen-verbaal van constatering uitgebracht, waarin zij constateert dat er na 13 november 2021 niet veel wijzigingen zijn aangebracht (prod. 2 van [gedaagde]).
2.11
In een brief d.d. 30 november 2021 aan de gemachtigde van [eiseres] heeft de heer [naam independent investigator] (Independent investigators Surveyors & Loss Adjusters) onder meer het volgende geschreven (verzoekschrift, prod. 8):
“(…) De pier is gebouwd op heipalen en onderslag balken als verlenging van een kleinere pier dat aan het origineel woonhuis toebehoort. De vloerdelen zijn wel weggehaald en er is een stootrand, planten en een zitbank op de grens geplaatst van de denkbeeldige over zee doorgetrokken loodlijn van de erfscheiding tussen perceel [perceelnummer] van [gedaagde] en perceel [perceelnummer] van [eiseres].
Weghalen van de balken en onderslag balken betekend dat de pier en een deel van het al tientallen jaren gebouwd woonhuis in elkaar zal storten en dat dit niet de bedoeling noch de gedachtengang [is] achter het weghalen van de stukje pier (…)”.
2.12
In een brief van 15 december 2021 heeft [naam ingenieur x] (van ingenieursbureau KB International N.V.) het volgende aan [gedaagde] geschreven omtrent de inkorting van de pier (prod. 7 van [gedaagde]):
“(…) Het verwijderen van de strook pier is vrij makkelijk op te lossen. Voordat de betreffende bestaande palen gesloopt kunnen worden dienen direct naast of zelfs onder het terras nieuwe palen te worden aangebracht die de functie van de nu bestaande palen overnemen. (…)
Mits de juiste technische en contructieve voorbereiding en begeleiding aanwezig is, komt de standzekerheid van nog het huis, nog de pier in gevaar. (…)”
2.13
In een brief van 15 december 2021 heeft [naam civiel ingenieur] van HJC Engineering N.V. het volgende geschreven omtrent de inkorting van de pier (prod. 8 van [gedaagde]):
“(…) Een simpele oplossing is om bijvoorbeeld ter plaatse van de lijn waar de terrasvloer afgekort moet worden, een nieuwe hoofddragende dwarsbalk onder de vloer/balken van het terras te installeren, welke dwarsbalk op twee heipalen of caissons kunnen rusten, die in de rotswand of de zeebodem verankerd moeten worden. (…)”
2.14
In een brief van 16 december 2021 heeft [naam ingenieur y] in reactie op de brief van [naam independent investigator] onder meer het volgende geschreven ten aanzien van de mogelijkheid om de pier in te korten (prod. 9 van [gedaagde]):
“(…) De meest voor de hand liggende oplossing is het aanbrengen van een nieuwe onderslagbalk onder de bestaande draagbalken van het bestaande steigerdek. Om te grote overspanning van deze onderslagbalk te voorkomen moeten 2 nieuwe steunpunten (palen dan wel prefab betonblokken) in de zee worden gemaakt net binnen de lijn van de verlengde erfgrens. (…) Met het inschakelen van een deskundige aannemer met de nodige equipment en het benodigde materiaal kan binnen 1 maand een zodanige constructie worden gemaakt dat het instorten van de steiger en het woonhuis wordt voorkomen.”
2.15 [
Gedaagde] heeft op 24 november 2021 executoriaal beslag gelegd op het woonhuis van [eiseres] alsmede executoriaal derdenbeslag op diverse bankrekeningen van [eiseres] voor een bedrag van Afl. 60.000,00 ter zake van verbeurde dwangsommen (verzoekschrift, prod. 5), omdat [eiseres] volgens [gedaagde] niet aan alle veroordelingen in het kort gedingvonnis van 8 oktober 2021 heeft voldaan.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiseres] vordert dat het gerecht bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad:
- [ gedaagde] beveelt om de reeds ingezette executie van het vonnis d.d. 8 oktober 2021 binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden en om [gedaagde] te verbieden om tot verdere tenuitvoerlegging van het vonnis d.d. 8 oktober 2021 over te gaan, een en ander op straffe van verbeurte van een dadelijk aan [eiseres] te betalen dwangsom van Afl. 10.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in gebreke mocht blijven om aan dit bevel te voldoen,
- althans om enige andere beslissing te nemen die het gerecht in goede justitie voorkomt,
- met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
Aan haar vordering legt [eiseres] ten grondslag dat zij heeft voldaan aan de veroordelingen aan haar opgelegd in de nummers 5.1 – 5.3 van het kort gedingvonnis en dat zij aan de veroordeling aan haar opgelegd in nummer 5.4 niet kan voldoen. Zij heeft om die reden geen dwangsommen verbeurd, zodat [gedaagde] ten onrechte executoriaal beslag heeft gelegd.
3.3 [
Gedaagde] voert hiertegen verweer. Op de grondslagen van de vordering en het daartegen gevoerde verweer zal hierna, bij de beoordeling van de vordering worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] dwangsommen verbeurd, omdat zij niet heeft voldaan aan de veroordelingen die haar in de nummers 5.1 – 5.4 van het kort gedingvonnis zijn opgelegd. Bij de beoordeling van het geschil stelt het gerecht voorop dat, nu partijen van mening verschillen of [eiseres] al dan niet aan het bevel zoals opgelegd in het kort gedingvonnis heeft voldaan, in dit executiegeschil op [gedaagde] de stelplicht en bewijslast ter zake rusten (HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3640 en HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1117).
4.2
Het gerecht zal hierna achtereenvolgens ten aanzien van alle veroordelingen in het vonnis beoordelen of [eiseres] daaraan heeft voldaan dan wel dat het voor haar onmogelijk is om daaraan te voldoen.
De veroordeling tot gedeeltelijke afbraak van de pier
4.3
In het kort gedingvonnis is [eiseres] veroordeeld om de pier af te breken voor zover deze, kort gezegd, was opgetrokken over de denkbeeldige over zee doorgetrokken erfafscheiding en daarmee dus was gebouwd voor het perceel van [gedaagde]. [Gedaagde] had blijkens het petitum in het inleidend verzoekschrift d.d. 6 juli 2021 afbraak van dit deel van de pier gevorderd om aldus te voorkomen dat vanaf de pier loodrecht op het perceel van [gedaagde] kon worden gekeken.
4.4
Tussen partijen staat vast dat de foto’s van de pier die zowel bij het proces-verbaal van constatering d.d. 22 november 2021 van deurwaarder [naam deurwaarder x] als bij het proces-verbaal van constatering d.d. 13 november 2021 van deurwaarder [naam deurwaarder y] (foto 5.4D) zijn overgelegd, de huidige situatie ten aanzien van de pier weergeven. Daaruit blijkt, zoals door [eiseres] is gesteld en door [gedaagde] ook is erkend, dat de afdekplanken zijn verwijderd van het deel van de pier dat voor het perceel van [gedaagde] is gebouwd (en daarmee dus de denkbeeldige over zee doorgetrokken erfscheiding overschrijdt). Hierdoor is dit deel van de pier niet langer geschikt voor normaal gebruik, te weten het lopen, staan dan wel zitten op de pier. Voorts blijkt dat het nog wel bruikbare deel van de pier is afgescheiden van het niet bruikbare deel door een bak met planten en een tuinbank. De twee pijlers die het uiteinde van de pier ondersteunen, alsmede de steunbalken en dwarsbalken die de denkbeeldig doorgetrokken erfscheiding overschrijden, zijn niet verwijderd.
4.5
Met het slechts verwijderen van de afdekplanken van de pier en het creëren van een afscheiding met planten en een tuinbank tussen het aldus nog wel bruikbare deel van de pier en het niet langer bruikbare deel, heeft [eiseres] niet voldaan aan de veroordeling in het kort gedingvonnis tot het afbreken van dat deel van de pier dat uitsteekt over de denkbeeldig doorgetrokken erfscheiding en daarmee is gebouwd voor het perceel van [gedaagde]. Volgens [eiseres] is het voor haar onmogelijk om aan dit onderdeel van het vonnis te voldoen, om dat haar na het wijzen van het kort gedingvonnis is gebleken dat er aanpassingen aan de constructie van de pier moeten plaatsvinden om het laatste deel te kunnen afbreken zonder dat dit stabiliteit van de rest van de pier en de daaraan verbonden woning aantast. Voor deze werkzaamheden is een aanlegvergunning en een bouwvergunning vereist. Deze kunnen niet binnen de in het kort gedingvonnis gestelde termijn van vier weken worden verkregen. Naleving van dit deel van het vonnis zal meebrengen dat [eiseres] in strijd met wettelijke bepalingen zal moeten handelen.
4.6
Op grond van het partijdebat is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat afbraak van het deel van de pier zoals bevolen in het kort gedingvonnis slechts mogelijk is indien er aanpassingen aan de constructie plaatsvinden. Deze aanpassingen bestaan eruit dat er nieuwe palen moeten worden aangebracht die de functie van de thans bestaande palen aan het uiteinde van de pier overnemen. Deze palen moeten in de zeebodem of in de rotswand verankerd worden. Dit is niet alleen het oordeel van de door [eiseres] geraadpleegde deskundige [naam independent investigator], maar ook die van de door [gedaagde] geraadpleegde deskundigen [naam ingenieur x], [naam civiel ingenieur] en [naam ingenieur y].
4.7
Eveneens is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat voor het plaatsen van nieuwe palen die verankerd moeten worden in de zeebodem dan wel in de rotswand een aanlegvergunning en een bouwvergunning moeten worden verkregen. Hetzelfde geldt voor het verwijderen van de bestaande palen. Het is tevens een feit van algemene bekendheid dat dergelijke vergunningen niet binnen het tijdsbestek van vier weken, zijnde de termijn die in het kort gedingvonnis aan [eiseres] is gegeven voor het uitvoeren van de werkzaamheden, door het Land (kunnen) worden afgegeven. Het is [eiseres] niet toegestaan om in strijd met de geldende wetgeving zonder vergunningen tot het plaatsen en verankeren van nieuwe palen over te gaan. Het plaatsen van die palen is wel noodzakelijk om aan dit onderdeel van het vonnis te voldoen. Dat brengt mee dat executie van dit onderdeel van het reeds in kracht van gewijsde gegane vonnis aan de zijde van [eiseres] een noodtoestand doet ontstaan, zodat voortzetting van de executie moet worden aangemerkt als misbruik van bevoegdheid (zie hiervoor HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, rov. 5.7.1 en 5.7.2). Daar komt bij dat [eiseres] wel maatregelen heeft genomen waardoor dat deel van de pier dat op grond van het kort gedingvonnis had moeten worden afgebroken, niet langer kan worden gebruikt. Hierdoor zal er geen inkijk meer plaatsvinden loodrecht vanaf de pier op het perceel van [gedaagde]. Nu blijkens het petitum van het verzoekschrift d.d. 12 juli 2021 de inkijk loodrecht op het perceel van [gedaagde] de belangrijkste hinder was die [gedaagde] ervoer, is met de gedeeltelijke ontmanteling van de pier aan de bedoeling van dit onderdeel van de veroordeling voldaan. Ook om die reden is het belang van [gedaagde] bij een volledige nakoming van dit onderdeel van het kort gedingvonnis minder zwaarwegend dan het belang dat [eiseres] heeft bij de schorsing van dit onderdeel van de veroordeling. Voor zover de vordering ziet op de schorsing van de tenuitvoerlegging van dit onderdeel van het kort gedingvonnis, zal dit dan ook worden toegewezen.
De veroordeling ten aanzien van (de treden van) de veranda en de overhang alsmede de afwatering van de veranda
4.8
In nummer 5.1 van het kort gedingvonnis is [eiseres] veroordeeld tot verwijdering van:
- de veranda,
- het dak van de veranda en de
- treden van de veranda,
voor zover deze zich op het perceel van [gedaagde] bevinden. In nummer 5.2 van het vonnis is kort gedingvonnis veroordeeld om het dak van de veranda zodanig in te richten dat daardoor het water niet op het perceel van [gedaagde] terecht komt.
Volgens [eiseres] heeft zij de veranda en het dak ervan zodanig aangepast dat volledig aan dit onderdeel van het vonnis is voldaan. Van de zijde van [gedaagde] is dat betwist.
4.9
Tussen partijen is, gezien het partijdebat, niet in geschil dat [eiseres] de veranda en de treden van de veranda heeft verwijderd voor zover deze zich over de erfscheiding op het perceel van [gedaagde] bevonden. In zoverre is dus aan de veroordeling in het vonnis voldaan. Ook het dak van de veranda heeft [eiseres] teruggebracht, zodat zich dit niet langer boven het perceel van [gedaagde] bevindt. Dit is ter zitting aldus ook van de zijde van [gedaagde] uitdrukkelijk verklaard. [Eiseres] heeft na het terugbrengen van het dak de constructie in zoverre gewijzigd dat zij een dakgoot aan de dakrand heeft aangebracht. Volgens [gedaagde] hangt deze dakgoot over de gehele lengte volledig boven haar perceel. Volgens [eiseres], zo is ter zitting van haar zijde verklaard, hangt het midden van de dakgoot over de gehele lengte boven de erfgrens, zodat zij over de gehele lengte voor de helft boven het eigen perceel hangt en voor de helft boven het perceel van [gedaagde].
4.1
Het bevel in het kort gedingvonnis om de veranda, de treden van de veranda en de overhang van het dak te verwijderen voor zover zich deze
ophet perceel van [gedaagde] bevinden, omvat - gezien de aard van het bevel - ook de verwijdering van het dak voor zover zich dit
bovenhet perceel van [gedaagde] bevindt. Dat is tussen partijen overigens ook niet in geschil. Het bevel brengt niet alleen mee dat [eiseres] de ten tijde van het wijzen van het kort gedingvonnis bestaande overhang moet verwijderen, maar impliceert ook dat het haar niet is toegestaan dat zij na de verwijdering van de bestaande overhang de dakconstructie voorziet van een dakgoot die deels boven het perceel van [gedaagde] komt te hangen. Tussen partijen staat vast dat de dakgoot, in ieder geval gedeeltelijk, boven het perceel van [gedaagde] hangt. Dat die dakgoot is aangebracht om te voorkomen dat het dak van de veranda afwatert op het perceel van [gedaagde], zodat daarmee voldaan wordt aan de veroordeling onder 5.2, doet daaraan niet af.
4.11
Het voorgaande betekent dat [eiseres] niet aan dit onderdeel van de vordering heeft voldaan, zodat de vordering om de executie te staken niet toewijsbaar is voor zover het dit onderdeel van de vordering betreft.
4.12
In nummer 5.2 van het kort gedingvonnis is [eiseres] veroordeeld om de afdekking van het dak van de veranda over de gehele lengte zodanig in te richten dat daardoor het water niet op het perceel van [gedaagde] terechtkomt.
4.13
Volgens [gedaagde] is niet aan dit onderdeel van het vonnis voldaan, omdat [eiseres] de inrichting van de afdekking niet heeft gewijzigd (pleitnota [gedaagde], 10). Ter zitting is van de zijde van [gedaagde] echter uitdrukkelijk verklaard dat er geen afwatering van regenwater vanaf het dak van de veranda op haar perceel meer plaatsvindt, omdat dit water wordt opgevangen en afgevoerd door de inmiddels aangebrachte regengoot. Hoewel afwatering op het perceel van [gedaagde] aldus niet wordt voorkomen door een wijziging van de inrichting van de afdekking van het dak van de veranda, is door het aanbrengen van de dakgoot wel voldaan aan het doel van dit onderdeel van het dictum, te weten
‘dat het water niet op [het] perceel van [gedaagde] terechtkomt’. Dat de dakgoot boven het perceel van [gedaagde] hangt, waardoor wordt gehandeld in strijd met het in onderdeel 5.1 gegeven bevel, doet aan dit oordeel niet af. Daarmee is naar het oordeel van het gerecht aan de veroordeling in onderdeel 5.2 van het vonnis voldaan. Voor zover de vordering ziet op de schorsing van de tenuitvoerlegging van dit onderdeel van het kort gedingvonnis, zal dit dan ook worden toegewezen.
De veroordeling tot verwijdering van kabels en buizen
4.14
In nummer 5.3 van het kort gedingvonnis is [eiseres] veroordeeld om ‘de kabels en buizen’ te verwijderen die zich op het perceel van [gedaagde] bevinden. Dit onderdeel van het geschil is door het gerecht beoordeeld in nummer 4.11 van het kort gedingvonnis. Het gerecht overweegt in dit onderdeel van het kort gedingvonnis dat zich op het perceel van [gedaagde] een kabel bevindt, dat er twee PVC buizen uitmonden op (en boven) het perceel van [gedaagde] en dat er een ijzeren buis de erfgrens overschrijdt en op het perceel van [gedaagde] de grond ingaat. Van het deel van het perceel waar bedoelde kabels en buizen zich bevinden, is een foto onder nummer 4.11 in het vonnis opgenomen. Ten aanzien van deze, aldus concreet aangeduide kabels en buizen, heeft het gerecht in 4.11 geoordeeld dat het aannemelijk is dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [eiseres] deze kabels en buizen zal moeten verwijderen. In nummer 4.12 is vervolgens overwogen dat dit onderdeel van het gevorderde zal worden toegewezen.
4.15
Indien derhalve de veroordeling onder nummer 5.3 van het kort gedingvonnis wordt gelezen in samenhang met de nummers 4.11 en 4.12 van dat vonnis, dan volgt daaruit dat de veroordeling slechts betrekking heeft op de in nummer 4.11 concreet aangeduide kabels en buizen. Voor zover [gedaagde], ter onderbouwing van haar stelling dat [eiseres] niet heeft voldaan aan het in nummer 5.3 van het kort gedingvonnis gegeven bevel, heeft verwezen naar andere locaties rond de woning van [eiseres] waar bekabeling en buizen op dan wel boven het perceel van [gedaagde] niet zijn verwijderd, behoeft dat geen bespreking.
4.16
De twee foto’s, met (beide) nummer 5.3B, die bij het (door [gedaagde] ingebrachte) proces-verbaal van bevindingen van deurwaarder [naam deurwaarder y] zijn gevoegd, betreffen hetzelfde deel van het perceel dat is te zien op de foto onder nummer 4.11 van het kort gedingvonnis. De twee foto’s die bij het proces-verbaal zijn gevoegd, zijn echter meer ingezoomd dan de foto onder nummer 4.11 van het vonnis en laten daarmee een kleiner deel van het perceel zien. Op deze foto’s is daardoor niet de locatie gefotografeerd waar, op de foto in het vonnis, een PVC buis van onderaf op het perceel van [gedaagde] uitmondt. [gedaagde] heeft omtrent deze PVC buis niets gesteld. Daarmee heeft zij onvoldoende gesteld dat deze PVC buis zich nog steeds op haar perceel bevindt en dat [eiseres] ten aanzien van deze buis niet aan het bevel tot verwijdering zou hebben voldaan. Hetzelfde geldt voor de kabel die op de foto in het vonnis is te zien. Dat betekent dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiseres] niet aan dit onderdeel van het kort gedingvonnis heeft voldaan. In zoverre is de vordering van [eiseres] dan ook toewijsbaar.
4.17
De PVC-buis die op de foto in het vonnis onderaan in de muur, direct links van de houten schutting is te zien, is blijkens de foto’s met de nummers 5.3B verwijderd en de muur is daar afgesmeerd. Daarmee is voorshands voldoende gebleken dat [eiseres] wat betreft deze PVC buis aan de veroordeling heeft voldaan.
4.18
De ijzeren buis die, zoals is vastgesteld in het kort gedingvonnis, afkomstig is van het perceel van [eiseres] en die over de erfgrens op het perceel van [gedaagde] de grond ingaat, is blijkens de bij het proces verbaal gevoegde foto’s verplaatst. De buis loopt thans niet meer loodrecht uit de muur over de erfscheiding naar het perceel van [gedaagde], maar zij loopt blijkens de foto’s thans langs de muur en wel over de betonnen rand die aan de onderkant langs de muur ligt. Vervolgens loopt de buis door de houten schutting naar het perceel van [eiseres]. Volgens [gedaagde] ligt de muur van de woning gelijk met de erfgrens, zodat de betonnen rand die aan de onderkant langs de muur loopt, op haar perceel ligt. Dientengevolge ligt ook de verplaatste buis in de nieuwe situatie nog steeds op haar perceel. Van de zijde van [eiseres] is dit betwist.
4.19
In het kort gedingvonnis is in nummer 2.10 vastgesteld dat de erfgrens is gemarkeerd met oranje pinnen, zoals blijkt uit de ingevoegde foto. Daaruit volgt dat de erfgrens samenvalt met de muur en dat de betonnen rand langs die muur op het perceel van [gedaagde] ligt. Volgens [eiseres] ligt de erfgrens in werkelijkheid op de helft van de betonnen rand, zoals volgens haar volgt uit de bij het proces-verbaal van deurwaarder [naam deurwaarder x] gevoegde foto’s. Zonder nadere bewijslevering, waarvoor in het kader van dit kort geding geen plaats is, kan niet worden vastgesteld of de erfgrens inderdaad ligt op de door [eiseres] bedoelde plaats, in plaats van op de in het kort gedingvonnis vastgestelde plaats. De stellingen van [eiseres] dienaangaande zullen dan ook worden gepasseerd. Het gerecht zal er in het kader van de beoordeling van de vorderingen in dit kort geding vanuit gaan dat de erfgrens ligt op de in het kort gedingvonnis vastgestelde plaats.
4.2
Dit oordeel brengt mee dat de verplaatste ijzeren buis, die thans over de betonnen rand langs de muur loopt, nog steeds over het perceel van [gedaagde] loopt. Dat betekent dat [eiseres] waar het deze ijzeren buis betreft niet aan dit onderdeel van de vordering heeft voldaan, zodat de vordering om de executie te staken niet toewijsbaar is voor zover het dit onderdeel van de vordering betreft.
De slotsom
4.21
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] geen dwangsommen heeft verbeurd waar het betreft de veroordeling in
- nummer 5.1 van het kort gedingvonnis tot het verwijderen van de veranda en de treden van de veranda, voor zover deze zich op het perceel van [gedaagde] bevinden;
- nummer 5.2 van het kort gedingvonnis om de afdekking van het dak van de veranda zo in te richten dat daardoor het regenwater niet terechtkomt op het perceel van [gedaagde];
- nummer 5.3 van het kort gedingvonnis, waar het betreft de PVC buizen en de kabel;
- nummer 5.4 van het kort gedingvonnis tot het verwijderen van dat deel van de pier dat voor het perceel van [gedaagde] is gebouwd.
Het gerecht zal ten aanzien van deze veroordelingen de vordering tot staking van de executie dan ook toewijzen. Nu de daarnaast ingestelde vordering om het aan [gedaagde] te verbieden om tot verdere tenuitvoerlegging van het vonnis over te gaan, qua gevolgen identiek is aan de vordering tot staking van de executie, zal op dit onderdeel van de vordering niet afzonderlijk worden beslist. De vordering tot betaling van een dwangsom zal worden toegewezen zoals hierna vermeld.
4.22
Het voorgaande brengt mee dat wel dwangsommen zijn verbeurd ter zake van de veroordeling in:
- nummer 5.1 van het kort gedingvonnis tot het verwijderen van de overhang van het dak van de veranda voor zover deze zich boven het perceel van [gedaagde] bevindt en
- nummer 5.3 van het kort gedingvonnis tot het verwijderen van de ijzeren buis.
Waar het deze veroordelingen betreft zal de vordering tot staking van de executie worden afgewezen.
4.23
Nu partijen over en weet in het ongelijk zijn gesteld zal het gerecht de kosten van de procedure compenseren in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding:
5.1
beveelt [gedaagde] om de executie van het kort gedingvonnis d.d. 8 oktober 2021, bestaande uit de inning van dwangsommen, binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden, waar het de veroordelingen betreft zoals opgesomd in nummer 4.21 van dit vonnis;
5.2
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van Afl. 5.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling onder nummer 5.1 van dit vonnis voldoet en maximeert de te verbeuren dwangsommen tot een bedrag van Afl. 500.000,00;
5.3
compenseert de kosten van de procedure in dier voege dat ieder de eigen kosten draagt;
5.4
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 26 januari 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 26 januari 2022
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: K.G. nr. AUA202103647
Inhoudsindicatie: Kort Geding. Executiegeschil tussen buren.
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: Civiel recht
Rechter: mr. J.J. Verhoeven
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - enkelvoudig