ECLI:NL:OGEAA:2022:562

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
AUA201600876
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en regresvorderingen in een civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, betreft het een geschil tussen twee partijen over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap na de beëindiging van hun samenwoning. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.S. Gravenstijn, vordert een verdeling van de beperkte gemeenschap die is ontstaan tijdens hun samenwoning, terwijl de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.E. Rosenstand, verweer voert tegen de vorderingen van de eiser en zelf een vordering in reconventie indient. De procedure heeft een lange voorgeschiedenis met meerdere tussenvonnissen, waarin onder andere getuigen zijn gehoord en partijen hun standpunten hebben uiteengezet.

In het tussenvonnis van 12 januari 2022 heeft het gerecht de feiten vastgesteld en de vorderingen van beide partijen besproken. De eiser wenst een verdeling van de gezamenlijke goederen, waaronder de echtelijke woning en de inboedel, en stelt regresvorderingen te hebben op de gedaagde. De gedaagde betwist de vorderingen van de eiser en heeft zelf een voorstel gedaan voor de verdeling van de gemeenschap, waarbij zij de echtelijke woning aan zichzelf wil toebedelen.

Het gerecht heeft in dit vonnis de uitgangspunten voor de verdeling van de goederen en schulden uiteengezet en de partijen opgedragen om aanvullende informatie te verstrekken over de waarde van de woning, de hypothecaire lening en de huurinkomsten. De zaak is aangehouden voor verdere aktewisseling, waarbij de partijen hun standpunten verder kunnen onderbouwen. De eindbeslissing over de verdeling van de gemeenschap zal volgen na de aktewisseling.

Uitspraak

Vonnis van 12 januari 2022
Behorend bij AUA201600876
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Eiser],
wonend in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn,
tegen
[Gedaagde],
wonend in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. E.E. Rosenstand.

1.De verdere procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de tussenvonnissen van 8 juni 2016, 26 oktober 2016, 9 januari 2019 en 4 maart 2020. Het verdere verloop blijkt uit:
- de brief d.d. 23 oktober 2020 met producties van de zijde van [eiser];
- de comparitie van partijen van 29 oktober 2020;
- het bericht van 9 december 2020 dat partijen geen regeling in der minne hebben bereikt.
1.2
De datum voor het vonnis is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenvonnis van 26 oktober 2016 heeft het gerecht de feiten vastgesteld en heeft het tevens de vordering met de standpunten van partijen weergegeven. Het verweer van [gedaagde] dat partijen reeds wilsovereenstemming hadden bereikt over de verdeling van de gemeenschap is, na getuigenverhoor, in het vonnis van 9 januari 2019 verworpen. Het gerecht zal thans beslissen omtrent de wijze van verdeling van de gemeenschap.
2.2
Kort gezegd komt de vordering van [eiser] erop neer dat hij een verdeling wenst van de beperkte gemeenschap die is ontstaan in de periode van samenwonen en conform de samenlevingsovereenkomst van partijen. Tevens stelt hij uit hoofde van regres nog vorderingen te hebben op [gedaagde].
2.3 [
gedaagde] heeft het voorstel tot verdeling van [eiser] op de meeste onderdelen betwist. Ook voert zij verweer tegen de door [eiser] gestelde regresvorderingen op haar. Zij stelt dat zij uit hoofde van de door [eiser] genoemde posten juist een regresvordering heeft op [eiser]. Zij vordert verdeling van de gemeenschap en betaling ter zake van de door haar opgevoerde regresvorderingen conform haar voorstel dat als productie V bij de conclusie van antwoord is overgelegd. Het gerecht begrijpt dat [gedaagde] aldus een vordering in reconventie heeft ingediend.
2.4
Gezien het debat tussen partijen dient te worden beslist omtrent de verdeling van de volgende goederen en schulden dan wel omtrent de volgende verrekenposten en regresvorderingen:
Goederen
- de voormalige echtelijke woning te [woning] te Aruba (hierna: de woning);
- de gezamenlijke inboedel;
Schulden
- de in verband met de financiering van de echtelijke woning gesloten hypothecaire lening bij de Aruba Bank (saldo per 26 juni 2015: Afl. 406.590,73 met een maandelijkse aflossing van Afl. 2.856,00 te vermeerderen met een premie levensverzekering van Afl. 713,00 per maand);
- een persoonlijke lening bij de Aruba Bank onder nummer [lening nummer] (saldo per 6 oktober 2014: 28.501,91);
- een schuld uit hoofde van de creditcard bij de Aruba Bank met nummer [nummer] (saldo per 24 september 2014: US$ 3.425,10);
- een persoonlijke lening bij Island Finance ten name van [eiser] (saldo per 24 september 2014: Afl. 14.157,67);
- de achterstallige erfpacht en grondbelasting van Afl. 9.014,73 betreffende de woning, welke via verrekening met een teruggave belasting van [eiser] feitelijk door [eiser] zijn voldaan;
Regresvorderingen c.q. verrekenposten
- de door ieder der partijen betaalde rekeningen ter zake van elektra en water;
- de door [eiser] betaalde kosten voor schoonmaak en onderhoud van de echtelijke woning;
- de kosten van [eiser] voor het alarm van de echtelijke woning ad Afl. 8.166,60;
- de door [gedaagde] geinde huurinkomsten vanaf 1 december 2015;
Afgifte persoonlijke goederen
Tevens vordert [eiser] afgifte van een aantal persoonlijke goederen die hem toebehoren en die in de echtelijke woning zijn achtergebleven.
Uitgangspunten ter zake van de verdeling
2.5
Het gerecht zal hieronder (nummers 2.11 en volgende) achtereenvolgens de wijze van verdeling van de verschillende vermogensbestanddelen bespreken, waarbij vanuit praktisch oogpunt de hypothecaire lening tegelijkertijd met de verdeling van de woning zal worden besproken.
2.6
In verband met de beoordeling stelt het gerecht het volgende voorop. Partijen hebben volgens [gedaagde] (cva, prod. 5) tot 1 september 2014 en volgens [eiser] tot en met eind september 2014 (verzoekschrift, 1) met elkaar samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Het gerecht zal uitgaan van een verbreking van de samenwoning per eind september 2014.
2.7
In verband met de samenleving hebben partijen een notariële samenlevingsovereenkomst ondertekend (verzoekschrift, prod. 2). Hierin is ten aanzien van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding bepaald:
  • dat partijen in overleg bepalen welke kosten worden aangemerkt als kosten van de gemeenschappelijke huishouding;
  • op welke wijze deze worden bestreden;
  • dat het ontbreken van een regeling met betrekking tot deze kosten dan wel het niet nakomen van een regeling, nimmer aanleiding kan geven tot een rechtsvordering.
2.8 [
gedaagde] stelt dat zij een vordering heeft op [eiser] vanwege een door haar betaalde rekening van Elmar van Afl. 2.282,79. Hiervan dient [eiser] de helft aan haar te voldoen (cvd, 4). Zij onderbouwt de hoogte van de vordering niet, maar uit de door haar overgelegde productie (cvd, prod. XII) volgt dat het grootste deel van de kosten betrekking heeft over de periode tot en met eind september 2014. Partijen voerden toen nog een gezamenlijke huishouding. Gezien de inhoud van de samenlevingsovereenkomst heeft [gedaagde] ter zake van de betalingen door haar aan Elmar die betrekking hebben op de periode van samenwonen geen vordering op [eiser]. Voor zover de betalingen door haar aan Elmar de periode na eind september 2014 betreffen, heeft ze niet gesteld waarom deze bedragen, die betrekking hebben op kosten voor het gebruik van de woning, voor de helft door [eiser] moeten worden gedragen. In het bijzonder heeft ze niet gesteld dat [eiser] de woning na september 2014 nog heeft bewoond en aldus baat heeft gehad van de levering van elektriciteit. Aldus heeft zij haar vordering voor de periode na september 2014 onvoldoende onderbouwd. De conclusie is dan ook dat de vordering tot betaling van de helft van de door haar betaalde rekening van Elmar moet worden afgewezen.
2.9
Ook [eiser] stelt dat hij een vordering heeft ter zake van de openstaande rekeningen van WEB (voor de levering van water) en Elmar (voor de levering van elektriciteit) op het moment dat de relatie en gezamenlijke huishouding is beëindigd. Op grond van hetgeen hiervoor in nummer 2.8 is overwogen, dient ook deze vordering te worden afgewezen.
2.1
Naar het oordeel van het gerecht moeten de grondbelasting en de erfpachtscanon betreffende de woning gedurende de periode dat partijen een huishouding voerden, worden aangemerkt als de woonlasten van partijen. Deze maakten daarmee dus onderdeel uit van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, zodat [eiser] over de periode tot en met medio september 2014 geen betaling kan vorderen van de helft van de kosten die door hem zijn voldaan. Voor zover hij door middel van verrekening aan de belastingdienst grondbelasting dan wel erfpachtscanon heeft betaald over de periode na eind september 2014, dienen deze tussen partijen te worden verrekend (zie hierna, nummer 2.25 e.v.).
De verdeling van de woning en de voldoening van de hypothecaire lening
2.11 [
gedaagde] wenst dat de echtelijke woning aan haar wordt toebedeeld, met gelijktijdige toedeling aan haar van de hypothecaire lening en onder de verplichting om de helft van de overwaarde aan [eiser] te voldoen. Zij kan daartoe, zo stelt zij, een financiering van de bank verkrijgen. Uit het voorstel van [eiser] in het verzoekschrift op dit punt, volgt dat [eiser] met een dergelijke toedeling van de echtelijke woning aan [gedaagde] kan instemmen. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de echtelijke woning. Evenmin hebben zij gesteld wat de hoogte is van de hypothecaire lening.
2.12
Gezien de standpunten van partijen zal het gerecht de echtelijke woning (in beginsel) toedelen aan [gedaagde], onder de verplichting van [gedaagde] om de thans nog openstaande schuld uit de hypothecaire lening op zich te nemen en onder vergoeding van de helft van de overwaarde (vrije verkoopwaarde minus de openstaande hypothecaire schuld minus de kosten voor de levering van het aandeel aan [gedaagde]) aan [eiser]. Het gerecht zal daartoe echter slechts overgaan indien [gedaagde] aantoont dat zij (i) in staat is (door financiering door de bank dan wel anderszins) om de helft van de overwaarde aan [eiser] te voldoen en dat (ii) de bank bereid is om [eiser] uit zijn aansprakelijkheid uit hoofde van de hypothecaire lening te ontslaan.
2.13
Omtrent de vaststelling van de overwaarde geldt het volgende. Ter onderbouwing van haar stelling dat de echtelijke woning een vrije verkoopwaarde heeft van Afl. 650.000,00, heeft [gedaagde] zich beroepen op een in haar opdracht opgesteld taxatierapport d.d. 11 september 2019, (cvr, prod. X). [eiser] gaat in zijn berekening uit van een waarde van Afl. 725.000,00 en beroept zich daarbij op een taxatierapport van 6 oktober 2014 (verzoekschrift, prod. 3). Nu beide rapporten zijn opgesteld op verzoek van één van de partijen en er sedert het doen van de taxaties een aanzienlijke periode is verstreken, dient er ter vaststelling van de vrije marktwaarde van de woning een nieuwe taxatie te worden opgesteld. Het gerecht gaat er vanuit dat de bank, in het kader van de aanvraag van de herfinanciering door [gedaagde], een onafhankelijk deskundige zal aanwijzen voor de taxatie van de woning en zal in beginsel die taxatie als uitgangspunt nemen bij het taxeren van de woning. Voor het geval de bank niet overgaat tot het aanwijzen van een deskundige zal de taxatie moeten worden uitgebracht door een taxateur van Archiosa N.V. ([adres] te [plaats], tel. [tel.nummer]). [gedaagde] zal de opdracht moeten verstrekken aan de taxateur om de taxatie te doen. De kosten van de taxatie moeten door partijen gezamenlijk worden gedragen, maar zullen door [gedaagde] dienen te worden voorgeschoten. Bij de uitkering van de overwaarde aan [eiser] kan de helft van de taxatiekosten door [gedaagde] worden verrekend.
2.14
Het gerecht zal de zaak verwijzen naar de rolzitting van 20 april 2022 voor akte aan de zijde van [gedaagde] waarin zij zich zal moeten uitlaten (zoveel mogelijk onderbouwd met schriftelijke bewijzen) omtrent:
  • het verkrijgen van een (her)financiering van de bank (dan wel een andere wijze van financiering) waarmee zij de openstaande schuld uit hoofde van de hypothecaire lening volledig op zich kan nemen en waarmee zij de overwaarde aan [eiser] kan uitbetalen;
  • de bereidheid van de bank om [eiser] uit zijn aansprakelijkheid uit hoofde van de hypothecaire lening te ontslaan;
  • de getaxeerde vrije marktwaarde van de echtelijke woning.
[eiser] zal hier vervolgens bij antwoordakte op kunnen reageren. Indien hij ook bereid is om mede te werken aan de overdracht van zijn aandeel in de echtelijke woning aan [gedaagde] in het geval de bank niet bereid zou zijn om hem uit zijn aansprakelijkheid te ontslaan, dan kan hij dat in zijn antwoordakte mededelen.
2.15
Partijen hebben geen duidelijkheid geboden omtrent de actuele hoogte van de schuld uit hoofde van de hypothecaire lening. [gedaagde] zal zich ook daaromtrent (zoveel mogelijk onderbouwd met recente schriftelijke bescheiden van de bank) over moeten uitlaten in de hiervoor bedoelde akte. Ook hierop kan [eiser] bij antwoordakte reageren.
2.16
Indien [gedaagde] niet kan aantonen dat zij in staat zal zijn om aan [eiser] zijn aandeel in de overwaarde te voldoen of indien de bank niet wenst mee te werken aan ontslag van [eiser] uit zijn aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire lening (en [eiser] dit ontslag uit zijn aansprakelijkheid wel als voorwaarde stelt), dan zal het gerecht in het eindvonnis als wijze van verdeling gelasten dat de netto-opbrengst van de woning gelijkelijk tussen partijen moet worden verdeeld nadat deze is verkocht aan een derde.
De verdeling van de inboedel
2.17
Op grond van artikel 2 van de samenlevingsovereenkomst behoren de inboedelgoederen aan partijen gezamenlijk toe, ongeacht de herkomst van de goederen of de wijze van financiering ervan. Dit brengt mee dat al hetgeen partijen hebben gesteld ten aanzien van de inbreng door één van hen van specifieke onderdelen van de inboedel, niet relevant is voor de vraag wie eigenaar is van de goederen en derhalve onbesproken kan blijven.
2.18
In artikel 4 van de samenlevingsovereenkomst is bepaald dat bij een verbreking van de samenleving de gemeenschappelijke goederen worden verdeeld met toepassing van de beginselen van de redelijkheid en billijkheid. Daaruit volgt dus dat een verdeling van de inboedelgoederen niet per se bij helfte hoeft te geschieden, al dan niet onder toekenning van een vergoeding wegens overbedeling.
2.19
Uit de stellingen van partijen volgt dat zij ieder goederen van de inboedel hebben meegenomen na de verbreking van de samenleving. Inmiddels zijn er sinds die verbreking meer dan 7 jaren verstreken. Van de zijde van [gedaagde] is gesteld dat een groot deel van de elektrische apparatuur defect is en merendeels weggegooid. Deze stelling acht het gerecht, gezien de aard van de apparatuur, aannemelijk. De aan partijen gezamenlijk toebehorende drie honden (waarbij in het midden kan worden gelaten of deze tot de inboedel behoorden dan wel op andere grond gemeenschappelijk waren) zijn inmiddels overleden.
2.2
Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden van het geval, acht het gerecht het in overeenstemming met de redelijkheid en billijkheid dat ieder der partijen de inboedelgoederen krijgt toebedeeld die deze thans nog onder zich heeft. Het gerecht zal bij eindvonnis dienovereenkomstig beslissen.
De verrekening van de lasten met betrekking tot de woning
-
de maandelijkse verplichtingen uit hoofde van de hypothecaire lening
2.21
Uit het partijdebat volgt dat na het verbreken van de samenleving de verplichtingen jegens de bank tot het doen van maandelijkse termijnen ter zake van zowel rente als aflossing uit hoofde van de hypothecaire lening zijn doorgelopen. Deze verplichtingen die betrekking hebben op de tot de gemeenschap behorende woning, dienen door partijen gezamenlijk te worden gedragen. Dat brengt mee dat ieder der partijen een regresrecht heeft op de andere partij voor de helft van hetgeen door de ene partij uit hoofde van de hypothecaire lening aan de bank is voldaan.
2.22 [
eiser] heeft in het verzoekschrift niet gesteld dat hij ter zake van deze verplichtingen na medio september 2014 nog betalingen aan de bank heeft gedaan en heeft ter zake hiervan ook geen vordering ingesteld. In zijn conclusie van repliek heeft hij echter gesteld dat iedere keer dat de maandelijkse termijn die aan de bank was verschuldigd, niet vanuit de huuropbrengst van de woning werd voldaan, hij hiervoor door de bank werd aangesproken (cvr, 8). Hij heeft niet gesteld welke bedragen hij aldus in totaal aan de bank heeft betaald.
2.23
Volgens [gedaagde] heeft zij de verplichtingen uit hoofde van de hypothecaire lening na het verbreken van de samenwoning alleen gedragen (cvd, 4). Uit de akte d.d. 7 november 2018 van [gedaagde] begrijpt het gerecht dat zij stelt dat zij op dat moment alle aflossingen over de periode december 2015 tot en met augustus 2017 had voldaan, waarvan de helft (door [gedaagde] gesteld op Afl. 76.475,00) voor rekening van [eiser] dient te komen. Daarmee heeft [gedaagde] niet gesteld wie na augustus 2017 de verplichtingen jegens de bank heeft voldaan.
2.24
Partijen dienen zich in de nog te nemen akte uit te laten over het exacte bedrag dat ieder van hen heeft betaald uit hoofde van de hypothecaire lening vanaf 1 oktober 2014, waarbij zij tevens dienen te specificeren over welke maanden zij aldus de maandtermijnen hebben voldaan.
-
regresvordering ter zake van de grondbelasting
2.25
De door [eiser] betaalde grondbelasting komt slechts voor verrekening in aanmerking voor zover de betalingen die hij heeft voldaan (via verrekening met zijn aanslagen inkomstenbelasting) betrekking hebben op de periode na september 2014 (zie hiervoor, nummer 2.10). Dit zijn, naar het gerecht begrijpt, de betalingen die in de verrekening van de belastingdienst (verzoekschrift, prod. 8) zijn gespecificeerd als 14Q4 (kwartaal 4 van 2014) tot en met 15Q3 (kwartaal 3 van 2015). In totaal gaat het om een bedrag ter zake van grondbelasting van Afl. 1.802,72. [gedaagde] dient in verband hiermee een bedrag van Afl. 901,36 te vergoeden.
Overige betalingen ter zake van grondbelasting dan wel erfpacht zijn door [eiser] niet gesteld, zodat daaromtrent niet zal worden beslist.
-
regresvordering ter zake van de schoonmaakkosten
2.26
Ter onderbouwing van de stelling dat de man schoonmaakkosten heeft betaald, heeft hij twee verklaringen ingebracht (verzoekschrift, prod. 10) van de heer [naam schoonmaakster], waarin deze verklaart respectievelijk Afl. 600,00 en Afl. 400,00 te hebben ontvangen van [eiser] voor de schoonmaak van de tuin. [gedaagde] heeft bij conclusie van dupliek betwist dat deze kosten daadwerkelijk zijn voldaan.
2.27
Van [eiser] had mogen worden verwacht dat hij deze post gemotiveerd had onderbouwd. In het door hem gedane verdelingsvoorstel voert hij een bedrag van Afl. 600,00 op aan schoonmaakkosten, terwijl uit de verklaringen van [schoonmaakster] een hoger bedrag volgt. Ook stelt [eiser] niet wanneer de kosten zijn gemaakt en in het bijzonder stelt hij niet of deze kosten zijn gemaakt voor- dan wel nadat partijen uit elkaar zijn gegaan. Het is daarmee dus niet duidelijk of de kosten nog behoren tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding (zodat geen navordering mogelijk is) of niet. Door [eiser] is ook geen bewijs aangeboden. Het gerecht zal dit onderdeel van de vordering dan ook afwijzen.
-
regresvordering ter zake van alarmsysteem
2.28
In het verzoekschrift heeft [eiser] gesteld dat hij in totaal een bedrag van Afl. 2.556,00 heeft voldaan aan Smart Systems in verband met de kosten voor het alarm (verzoekschrift, 2 sub j en prod. 11). In de conclusie van repliek (cvr, 11 t.a.v. j) stelt [eiser] dat hij inclusief de aanleg van het alarm een bedrag van Afl. 8.166,60 heeft voldaan. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft [eiser] verwezen naar productie 6. Het gerecht begrijpt uit het door [eiser] overgelegde contract met Smart Systems (cvr, prod. 6) en uit het verweer van [gedaagde] dat het door [eiser] gestelde bedrag betrekking heeft op de aankoopsom van het alarm. Dat betekent dat de in productie 11 bij het verzoekschrift opgesomde maandtermijnen, aflossingen zijn op de koopprijs (en bijvoorbeeld dus geen betalingen voor een abonnement op een alarmcentrale).
2.29 [
gedaagde] heeft betwist dat zij gehouden is om bij te dragen in de kosten van het alarm. Volgens haar heeft [eiser] zelf besloten om van zijn eigen geld een alarm te laten installeren en kan deze eenvoudig uit de woning worden verwijderd.
2.30 [
eiser] heeft niets gesteld over de aard van het geïnstalleerde alarm en in het bijzonder niet of deze door de wijze van installering door natrekking onderdeel is geworden van de woning. Zonder toelichting, die door [eiser] niet is gegeven, is dan ook niet duidelijk waarom [gedaagde] voor de helft zou moeten bijdragen in de kosten die [eiser] heeft gemaakt voor de aanschaf van het alarmsysteem. Dit onderdeel van de vordering zal om die reden worden afgewezen.
De verrekening van de baten met betrekking tot de woning
2.31
Tussen partijen staat vast dat de woning na september 2014 voor een groot deel van de tijd door [gedaagde] is verhuurd en dat [gedaagde] de huuropbrengsten heeft ontvangen. In haar akte van 7 november 2018 begroot [gedaagde] het aandeel van [eiser] in de huuropbrengst op een bedrag van Afl. 52.500,00. Aan lasten voert ze een post op van Afl. 4.500,00 ter zake van commissie voor Aruba Living Today. Het gerecht begrijpt dat dit commissie is in verband met de verhuur van de woning en dat die lasten om die reden mede door [eiser] moeten worden gedragen.
2.32 [
gedaagde] zal in de door haar te nemen akte opgave moeten doen van en inzicht moeten geven in de huur die ze vanaf begin oktober 2014 tot en met het nemen van de akte heeft ontvangen. Zij kan dus niet volstaan met het opgeven van een totaalbedrag. Ze zal moeten specificeren, zoveel mogelijk onderbouwd met kopieën van huurovereenkomsten, gedurende welke periodes zij de woning heeft verhuurd en wat de huurprijs was die zij aan achtereenvolgende huurders in rekening heeft gebracht. Indien de woning nog steeds wordt verhuurd, zal ze ook dat moeten vermelden. Ook kan zij een gespecificeerde (en zoveel mogelijk met kopieën onderbouwde) opgave doen van de kosten die zij heeft gemaakt in verband met de verhuur (zoals de gestelde commissie). Ook eventuele andere kosten in verband met de verhuur van de woning die zij heeft gemaakt, kan zij in de akte vermelden.
2.33
Partijen zijn het erover eens dat de netto-huuropbrengst van de woning gelijkelijk tussen hen zal moeten worden verdeeld. Dit kan worden verrekend met de betaling van de overwaarde van de woning.
De schulden
-
de persoonlijke lening bij de Aruba Bank (lening nummer [lening nummer])
2.34
Partijen zijn het erover eens dat de persoonlijke lening bij de Aruba Bank door partijen gezamenlijk is aangegaan en dat de schuld uit hoofde van deze lening door hen gezamenlijk moet worden gedragen.
2.35
Volgens [eiser] was de hoogte van de schuld op 6 oktober 2014 een bedrag van Afl. 28.501,91. Uit het verdelingsvoorstel van [eiser] volgt dat hij van oordeel is dat
ditsaldo in de verdeling moet worden betrokken (en dat dus eerdere aflossingen op de hoofdsom van Afl. 31.350,00 door één der partijen aan de bank niet meer relevant zijn). Volgens [eiser] is de lening thans afgelost met gelden uit de verhuur van de woning (cvr, 11). [gedaagde] heeft gesteld dat de lening is afgelost doordat per 13 november 2015 de maandelijkse termijnen zijn afgeschreven van haar eigen bankrekening. Ter onderbouwing van deze stelling heeft ze verwezen naar een verklaring van de Aruba Bank (cvd, 4 en prod VI).
2.36
Het gerecht oordeelt hieromtrent als volgt. De stellingen van [eiser] zijn op het punt van deze lening niet consistent. [eiser] stelt in het verzoekschrift onder 4 dat hij de maandelijkse aflossingen na september alleen heeft gedragen en in de akte uitlating producties (onder 3) dat hij ‘de persoonlijk lening’ zelf in drie jaar tijd heeft afgelost. In het verdelingsvoorstel (verzoekschrift, 11) stelt hij echter voor om de schuld van Afl. 28.501,91 te laten aflossen door [gedaagde], waarbij [eiser] de helft van dit saldo aan [gedaagde] moet vergoeden. In de conclusie van repliek onder 11 stelt [eiser] dat de schuld is afgelost met de huuropbrengsten van de echtelijke woning. Nu [eiser] op dit punt tegenstrijdige standpunten heeft ingenomen en de door hem gestelde betalingen niet met bescheiden heeft onderbouwd, gaat het gerecht aan de stelling van [eiser] dat hij de aflossingen (deels) voor zijn rekening heeft genomen, voorbij. Het gerecht neemt als vaststaand aan dat de lening inmiddels is afgelost (stelling van [eiser] cvr, 11) en dat deze aflossingen zijn voldaan vanaf de persoonlijke rekening van [gedaagde]. Het gerecht gaat er vanuit dat [gedaagde] in ieder geval vanaf november 2015 de maandelijkse lasten uit de lening heeft voldaan, zoals door haar gesteld en niet betwist door [eiser]. [gedaagde] stelt dat zij vanaf dat moment 39 termijnen van Afl. 800,00 heeft voldaan (cvd, 7 sub 5). Dit bedrag stemt overeen met de inhoud van de door [eiser] overgelegde kopie van de leningovereenkomst (verzoekschrift, prod. 5), waaruit volgt dat de hoofdsom en verschuldigde rente over de lening werd afgelost in maandelijkse termijnen van Afl. 801,00. Het gerecht gaat daarom uit van de juistheid van de door [gedaagde] gestelde maandtermijn. Ook het aantal termijnen welke [gedaagde] stelt te hebben voldaan, stemt overeen met de gegevens in het contract en is, mede in dat licht, onvoldoende door [eiser] betwist. Het gerecht neemt dan ook als vaststaand aan dat [gedaagde] 39 termijnen van Afl. 800,00 heeft voldaan uit hoofde van de lening, hetgeen overeenkomt met een bedrag van Afl. 31.200,00.
2.37
Het bovenstaande brengt mee dat [eiser] uit hoofde van deze persoonlijke lening aan [gedaagde] dient te voldoen het bedrag van Afl. 15.600,00.
-
de creditcard ([nummer])
2.38
Volgens [eiser] is de creditcard van partijen gezamenlijk, zodat ze ook gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de aflossing van de schuld uit hoofde van deze creditcard. Volgens [gedaagde] is de overeenkomst tot verstrekking van de creditcard door [eiser] alleen aangegaan, zodat deze niet in de gezamenlijke boedel valt (cvr, 2 sub d.).
2.39
Uit het door [eiser] bij verzoekschrift (prod. 6) overgelegd afschrift betreffende de creditcard-rekening blijkt dat zowel de naam van [eiser] als die van [gedaagde] als rekeninghouder is vermeld. Zonder nadere toelichting, die door [gedaagde] niet is gegeven, is niet duidelijk waarom de naam van [gedaagde] wel als rekeninghouder is vermeld, terwijl zij geen contractspartij zou zijn bij de onderliggende overeenkomst en uit dien hoofde naast [eiser] hoofdelijk aansprakelijk voor de schuld. Nu [gedaagde] aldus de stelling van [eiser] dienaangaande onvoldoende heeft betwist, neemt het gerecht als vaststaand aan dat de schuld uit hoofde van de creditcard een gezamenlijke schuld is. De aflossing van die schuld zal dus door hen gezamenlijk moeten worden gedragen. Voorts neemt het gerecht, als door [eiser] gesteld en door [gedaagde] niet betwist, als vaststaand aan dat het saldo per eind september 2014 US$ 3.425,10 bedroeg.
2.4
Uit de stellingen van partijen volgt dat [eiser] de aflossingen uit hoofde van deze schuld voldoet. Het gerecht zal bij eindvonnis dan ook beslissen dat [eiser] de verplichtingen uit hoofde van deze schuld aan de bank zal moeten voldoen en dat hij [gedaagde] hiervoor dient te vrijwaren. [gedaagde] zal uit hoofde van de regresvordering een bedrag van US$ 1.712,55 (hetgeen overeenkomt met Afl. 3.048,34) aan [eiser] moeten voldoen.
-
de persoonlijke lening van [eiser] bij Island Finance
2.41
Tussen partijen is niet in geschil dat deze overeenkomst van geldlening door [eiser] alleen is aangegaan met Island Finance, zodat de aflossing van de lening niet mede door [gedaagde] hoeft te worden gedragen.
2.42 [
eiser] stelt echter dat de lening is aangegaan voor de financiering van werkzaamheden aan het achter de woning gelegen appartement (verzoekschrift, 2 sub e) en gazebo (cvr, 11 ad e), alsmede aan de omheining om de woning (cvr, 11 laatste onderdeel). Omdat de geleende gelden aldus zijn aangewend ten behoeve van de tot de gemeenschap behorende woning, dient het saldo van de lening per september 2014 (Afl. 14.157,67) in de verdeling te worden betrokken.
2.43
Van de zijde van [gedaagde] is niet betwist dat [eiser] de geleende som heeft aangewend voor bouwwerkzaamheden aan de woning. Het gerecht neemt dan ook als vaststaand aan dat [eiser] de geleende som heeft aangewend ter behoeve van de woning. [eiser] heeft om die reden een regresrecht op [gedaagde] voor de helft van het bedrag dat hij aan de verbetering van de woning heeft besteed. Van de zijde van [gedaagde] is niet gesteld dat zij al enige betaling uit dien hoofde aan [eiser] heeft voldaan dan wel dat zij een deel van de aflossing van de lening voor haar rekening heeft genomen. [gedaagde] zal dan ook uit hoofde van de regresvordering een bedrag van (Afl. 14.157,67 / 2 =) Afl. 7.078,83 aan [eiser] moeten voldoen.
De persoonlijke goederen van [eiser]
2.44 [
gedaagde] heeft erkend dat zij nog persoonlijke goederen van [eiser] onder zich heeft en dat [eiser] recht heeft op afgifte van deze goederen. Zij heeft niet betwist dat het hier gaat om diploma’s van [eiser], gereedschappen (waaronder een Hilty boormachine) en enkele goederen van zijn vader. Het gerecht zal bij eindvonnis de vordering van [eiser] tot afgifte van deze persoonlijke goederen toewijzen.
Slotsom en het verdere verloop van de procedure
2.45
Alvorens een beslissing kan worden genomen op de betreffende onderdelen van het geschil, dient [gedaagde] zich bij akte uit te laten omtrent:
- de herfinanciering van de woning (nummer 2.14);
- de bereidheid van de bank om [eiser] uit zijn aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening te ontslaan (nummer 2.14);
- de getaxeerde vrije marktwaarde van de woning (nummer 2.14);
- de actuele hoogte van de hypothecaire lening (nummer 2.15);
- de aflossingen die zij heeft gedaan op de hypothecaire lening na september 2014 (nummer 2.24);
- de na september 2014 ontvangen huur ter zake van de verhuur van de woning (nummer 2.32);
waarna [eiser] ten aanzien van deze punten een antwoordakte kan nemen.
2.46 [
eiser] dient zich bij akte uit te laten omtrent:
- de aflossingen die hij heeft gedaan op de hypothecaire lening na september 2014 (nummer 2.24)
waarna [gedaagde] ten aanzien van deze punten een antwoordakte kan nemen.
2.47
De eindbeslissing over de wijze van verdeling van de woning is afhankelijk van hetgeen in de aktes wordt gesteld en zal dus tot na de aktewisseling worden aangehouden.
2.48
De inboedel zal bij eindvonnis aldus worden verdeeld dat ieder der partijen de inboedelgoederen krijgt toebedeeld die deze thans onder zicht heeft (nummer 2.20).
2.49
De vordering tot afgifte van de persoonlijke goederen van [eiser], bestaande uit diploma’s van [eiser], gereedschappen (waaronder een Hilty boormachine) en enkele goederen van zijn vader, zal bij eindvonnis worden toegewezen (nummer 2.44).
2.5
Bij eindvonnis zal ten aanzien van de regresvorderingen worden beslist dat [eiser] aan [gedaagde] dient te voldoen:
- i.v.m. de persoonlijke lening bij de Aruba Bank Afl. 15.600,00 (nummer 2.37);
en dat [gedaagde] aan [eiser] dient te voldoen:
- i.v.m. door [eiser] betaalde grondbelasting: Afl. 901,36 (nummer 2.25);
- i.v.m. de credit card schuld Afl. 3.048,34 (nummer 2.39);
- i.v.m. bouwwerkzaamheden aan de woning
Afl. 7.078,83 (nummer 2.43) +
totaal Afl. 11.028,53.
Daarbij zal in het eindvonnis tevens worden beslist dat [eiser] [gedaagde] dient te vrijwaren voor de schuld uit hoofde van de credit card schuld.
2.51
Bij eindvonnis zullen worden afgewezen de vorderingen uit hoofde van:
- Elmar en Web (nummers 2.8 en 2.9);
- de grondbelasting die verschuldigd is over de periode van samenwoning (nummer 2.10);
- de schoonmaakwerkzaamheden (nummer 2.27);
- het alarmsysteem (nummer 2.30).
2.52
Het gerecht zal de zaak thans verwijzen naar de rolzitting van
20 april 2022 (P1)voor het nemen van een akte aan de zijde van [gedaagde] met de doeleinden als vermeld in de nummer 2.45 en voor een akte aan de zijde van [eiser] met de doeleinden zoals vermeld in nummer 2.46. [eiser] en [gedaagde] zullen vervolgens ieder vier weken later een antwoordakte kunnen nemen.
2.53
Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden.

3.De uitspraak

De rechter in dit gerecht:
3.1
verwijst naar de rolzitting van 20 april 2022 (P1) voor het nemen van een akte aan de zijde van [gedaagde] met de doeleinden als vermeld in nummer 2.45 en voor het nemen van een akte aan de zijde van [eiser] met de doeleinden als vermeld in nummer 2.46;
3.2
houdt alle overige beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 januari 2022 in aanwezigheid van de griffier.