ECLI:NL:OGEAA:2022:564

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
AUA201701720
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake overeenkomst tot het voeren van supervisie tussen eiser en DERCOL CONSTRUCTION & SERVICES N.V.

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. D.G. Kock, een vordering ingesteld tegen DERCOL CONSTRUCTION & SERVICES N.V., vertegenwoordigd door mr. R.A. Wix, met betrekking tot een overeenkomst tot het voeren van supervisie. De procedure heeft een lange voorgeschiedenis, met tussenvonnissen van 29 april 2019, 2 oktober 2019 en 27 oktober 2021. Tijdens de comparitie van partijen op 23 november 2021 werd duidelijk dat partijen geen regeling hadden bereikt. Eiser heeft in deze procedure betoogd dat hij contractspartij was bij de uitzendovereenkomst en de overeenkomst van aanneming van werk, en heeft een e-mail van 8 september 2016 overgelegd als bewijs. Het gerecht heeft echter geoordeeld dat deze e-mail geen gerechtelijke erkentenis is en dat de bewijswaardering niet leidt tot de conclusie dat eiser de formele contractspartij was.

Het gerecht heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld door DERCOL die erop wijzen dat eiser niet langer de schuldeiser is of dat DERCOL niet bevrijdend kan betalen. Het gerecht heeft de vordering van eiser tot betaling van Afl. 7.450,00 toegewezen, maar heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak werd gedaan op 26 januari 2022 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis van 26 januari 2022
Behorend bij AUA201701720 AR
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[EISER],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [Eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de naamloze vennootschap
DERCOL CONSTRUCTION & SERVICES N.V.,
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: Dercol,
gemachtigde: mr. R.A. Wix.

11.DE VERDERE PROCEDURE

11.1
Het verloop van de procedure tot en met 27 oktober 2021 blijkt uit de tussenvonnissen van 29 april 2019, 2 oktober 2019 en van 27 oktober 2021. Het verdere verloop blijkt uit:
- de comparitie van partijen van 23 november 2021;
- de akte uitlating d.d. 15 december 2021 van de zijde van Dercol, waarin wordt medegedeeld dat partijen geen regeling hebben bereikt.
11.2
Vonnis is vervolgens nader bepaald op heden.

12.DE VERDERE BEOORDELING

Het verzoek van [eiser] om terug te komen op de waardering van het bewijs
12.1
Van de zijde van [eiser] is tijdens de comparitie allereerst aan het gerecht verzocht om terug te komen op de beslissing in het tussenvonnis van 27 oktober 2021 dat [eiser] niet is geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat hij contractspartij was bij de uitzendovereenkomst en de overeenkomst van aanneming van werk. Daartoe voert [eiser] aan dat hij bij conclusie na enquête een e-mail van 8 september 2016, afkomstig van de advocaat van Dercol, heeft overgelegd waaruit volgt dat Dercol zelf de stelling inneemt dat [eiser] haar contractspartij was bij genoemde overeenkomsten. Omdat in het tussenvonnis van 27 oktober 2021 deze e-mail en hetgeen daaromtrent door [eiser] is gesteld in de conclusie na enquête, niet in de beoordeling is betrokken, berust het oordeel op een misslag althans is zij onbegrijpelijk gemotiveerd, aldus begrijpt het gerecht de stellingen van [eiser].
12.2
Het gerecht overweegt op dit punt als volgt.
12.3
De e-mail van 8 september 2016 is verzonden door de gemachtigde van Dercol aan [naam directrice], de directrice van [uitzendbureau]. In de e-mail stelt de gemachtigde van Dercol zich op het standpunt dat Dercol ter zake van zowel de uitzendovereenkomst als de overeenkomst van aanneming van werk heeft gehandeld met [eiser] als wederpartij en dat laatstgenoemde ook facturen heeft verzonden. Volgens [eiser] volgt aldus uit de inhoud van de e-mail dat Dercol heeft erkend dat [eiser] ten aanzien van bedoelde overeenkomst de contractspartij was van Dercol.
12.4
Voor zover [eiser] met zijn stelling dat Dercol in de e-mail heeft erkend dat er sprake was van overeenkomsten met [eiser], heeft beoogd te betogen dat het hier gaat om een gerechtelijke erkentenis in de zin van artikel 133 Rv. die niet meer kan worden herroepen (en die daarmee dwingende bewijskracht heeft), dient dit betoog te worden verworpen. De e-mail is voorafgaand aan de procedure door de gemachtigde van Dercol aan [naam directrice] verzonden en is dus geen gerechtelijke erkentenis. Het betreft niet meer dan een buitengerechtelijke verklaring waaraan de rechter vrij bewijs kan ontlenen. Daarbij is van belang dat de verklaring niet door Dercol zelf is afgelegd, maar door haar gemachtigde.
12.5
Uit het partijdebat zoals dat tot en met de conclusie van dupliek is gevoerd, volgt dat Dercol zich in deze procedure op het standpunt heeft gesteld dat de facturen waarvan [eiser] in deze procedure betaling vordert en die door [eiser] in het geding waren gebracht, identiek waren aan facturen die Dercol voorafgaand aan de procedure reeds van [uitzendbureau] had ontvangen, met dit verschil dat op de door [eiser] ingebrachte facturen het briefhoofd van [uitzendbureau] ontbrak (cva, pag. 3). In haar conclusie van dupliek heeft Dercol nogmaals, en meer expliciet, gesteld dat [uitzendbureau] haar contractspartij was bij zowel de uitzendovereenkomst als de overeenkomst van aanneming van werk (cvd, pag. 2). Aanleiding voor het aangaan van de overeenkomst met [uitzendbureau] was dat [eiser] niet een bij de Kamer van Koophandel geregistreerde onderneming had, aldus Dercol. De reden dat Dercol de facturen niet aan [uitzendbureau] had voldaan, was dat de gefactureerde werkzaamheden niet (volledig) waren geleverd, zo stelt Dercol (cvd, pag. 3).
12.6
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] de verplichtingen uit beide overeenkomsten zou nakomen en daarmee materieel de contractspartij was. Kennelijk heeft de gemachtigde van Dercol voorafgaand aan deze procedure op enig moment jegens [uitzendbureau] het standpunt ingenomen dat niet [uitzendbureau] maar [eiser] ook de formele contractspartij was van Dercol en dus als enige bevoegd om betaling van de geleverde diensten af te dwingen. Kennelijk heeft Dercol op enig moment om haar moverende redenen geconcludeerd dat haar in de e-mail van 8 september 2016 jegens [uitzendbureau] ingenomen standpunt niet juist was, hetzij omdat zij was uitgegaan van onjuiste feiten hetzij omdat zij aan de feiten onjuiste juridische gevolgtrekkingen had verbonden. Geen rechtsregel brengt mee dat een partij aan een eerder ingenomen standpunt is gebonden dan wel dat er een wettelijk vermoeden is dat dit eerste standpunt het juiste is. Naar aanleiding van het gemotiveerde verweer van Dercol was op grond van het (tot en met dupliek gevoerde) partijdebat tussen partijen niet komen vast te staan of [eiser] al dan niet de formele contractspartij was van Dercol bij zowel de uitzendovereenkomst als de overeenkomst van aanneming van werk. Op grond van de regels van de bewijslastverdeling is aan [eiser] het bewijs van de juistheid van zijn standpunt opgedragen. Deze bewijsopdracht is op juiste gronden gegeven.
12.7
Ook indien de tekst van de e-mail thans wordt betrokken in de waardering van het door [eiser] voorgebrachte bewijs, dan kan dat niet tot het oordeel leiden dat [eiser] in het hem opgedragen bewijs is geslaagd. Daarbij geldt allereerst dat de e-mail niet een direct bewijs oplevert dat er op het moment van de totstandkoming van de beide overeenkomsten tussen partijen wilsovereenstemming bestond dat [eiser] en niet [uitzendbureau] de wederpartij was. De e-mail is immers niet geschreven in het kader van de totstandkoming van die overeenkomsten en bevat daarmee niet een weergave van de wilsverklaringen die in verband daarmee door partijen zijn (althans door Dercol is) geuit. Zij bevat slechts een standpunt dat op enig moment na de totstandkoming van de overeenkomst door de gemachtigde van Dercol is ingenomen. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor (in nummer 12.4) is overwogen, is Dercol aan een dergelijk standpunt niet gebonden. Ook indien de e-mail wordt beschouwd in samenhang met de verklaringen van de door [eiser] voorgebrachte getuigen, dan kunnen deze bewijsmiddelen niet leiden tot het oordeel dat [eiser] in het bewijs is geslaagd. Daarvoor verwijst het gerecht naar hetgeen omtrent deze verklaringen is overwogen in het tussenvonnis van 27 oktober 2021 (nummer 9.2 en 9.3).
12.8
Hoewel van de zijde van [eiser] terecht naar voren is gebracht dat in de bewijswaardering de e-mail van 8 september 2016 niet was betrokken en dat in zoverre het tussenvonnis onvoldoende (begrijpelijk) was gemotiveerd, ziet het gerecht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om op haar eindbeslissing terug te komen.
De overeenkomst tot het voeren van supervisie
12.9
In nummer 9.6 van het tussenvonnis van 27 oktober 2021 heeft het gerecht overwogen dat zij aanleiding ziet om terug te komen van zijn beslissing dat op [eiser] het bewijs ligt dat hij ten aanzien van de vorderingen uit hoofde van de overeenkomst van supervisie nog steeds de schuldeiser is. Voort heeft het gerecht overwogen dat Dercol geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die meebrengen dat [eiser] niet langer de schuldeiser is dan wel dat Dercol niet langer bevrijdend kan betalen aan [eiser] en dat daarmee de vordering van [eiser] op dit punt onvoldoende is betwist. Door Dercol is geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om zich op dit punt nader uit te laten.
12.1
Het gerecht komt bij deze dan ook terug op de beslissing dat op [eiser] het bewijs ligt dat hij ten aanzien van de vorderingen uit hoofde van de overeenkomst van supervisie nog steeds de schuldeiser is. Zoals in het tussenvonnis van 27 oktober 2021 in nummer 9.6 is overwogen, volgt ook uit het door Dercol ingenomen standpunt dat [eiser] ten aanzien van deze overeenkomst de wederpartij is. Er zijn door Dercol geen feiten en omstandigheden gesteld die meebrengen dat [eiser] niet langer de schuldeiser is dan wel dat Dercol niet langer bevrijdend kan betalen aan [eiser], zodat ten aanzien van dit aspect de vordering van [eiser] onvoldoende is betwist. Wel heeft Dercol gemotiveerd verweer gevoerd tegen de hoogte van de vordering. Dit met stukken onderbouwde verweer is onvoldoende door [eiser] betwist. De vordering van [eiser] is derhalve toewijsbaar tot het door Dercol gestelde bedrag van Afl. 7.450,00. Het gerecht zal hierna dienovereenkomstig beslissen.
12.11
Nu beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal het gerecht de proceskosten compenseren in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

13.DE BESLISSING

Het gerecht:
13.1
veroordeelt Dercol tot betaling aan [eiser] van het bedrag van Afl. 7.450,00;
13.2
compenseert de kosten van de procedure in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
13.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 26 januari 2022 in aanwezigheid van de griffie.