ECLI:NL:OGEAA:2022:566

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
AUA202101534
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldleningsovereenkomst en betalingsverplichtingen in civiele procedure

In deze civiele procedure, aangespannen door [eiser] tegen [gedaagde], heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een geldleningsovereenkomst. [eiser] heeft in maart 2020 een bedrag van Afl. 18.873,50 aan [gedaagde] geleend. Na herhaaldelijke verzoeken om terugbetaling, waaronder een brief van 7 januari 2021, heeft [eiser] op 1 juni 2021 verlof gekregen om conservatoir beslag te leggen op de rekening van [gedaagde]. De vordering van [eiser] omvatte een bedrag van Afl. 21.000,-, vermeerderd met wettelijke rente, en de kosten van de procedure.

[gedaagde] heeft erkend dat hij het geleende bedrag heeft ontvangen, maar voerde aan dat hij al Afl. 3.350,- had terugbetaald en dat hij door de coronapandemie in financiële problemen was geraakt. Hij stelde dat het beslag onrechtmatig was, omdat zijn ouderdomspensioen op de rekening werd gestort. Het Gerecht oordeelde dat de betalingsonmacht van [gedaagde] hem niet ontsloeg van zijn betalingsverplichting. De rechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] tekort is geschoten in zijn verplichtingen en heeft de hoofdsom van Afl. 15.523,50 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 maart 2021.

Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [eiser] zijn begroot op Afl. 750,- aan griffierecht, Afl. 450,- aan explootkosten en Afl. 3.000,- aan salaris van de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

Vonnis van 26 januari 2022
Behorend bij AUA202101534
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[eiser],
hierna te noemen: [eiser],
te Aruba,
gemachtigde: de advocaat mr. R.J. Kock,
tegen:
[gedaagde],
te Aruba,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Croes.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de rolbeschikking van 10 november 2021;
- de nadere producties zijdens [eiser] van 22 november 2021;
- de mondelingen behandeling van 25 november 2021.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
In maart 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde] een bedrag van Afl. 18.873,50 geleend.
2.2
Bij brief van 7 januari 2021 heeft [eiser] [gedaagde] gemaand om voor 29 januari 2021 het geleende bedrag, vermeerderd met Afl. 650,- aan rente, terug te betalen.
2.3
In een akte van 3 februari 2021, ondertekend door partijen, staat onder meer:
Dia 02-02-2021 nos a jega na e siguinte areglo:
[gedaagde] lo paga e suma completo di AWG 21.000.00 na mi persona no mas tarda dia 20-03-2021 (…).
2.4 [
gedaagde] is de betalingsregeling niet nagekomen.
2.5
Op 1 juni 2021 heeft het Gerecht [eiser] op zijn verzoek verlof verleend om ten laste van [gedaagde] conservatoir derdenbeslag te leggen onder Caribbean Mercantile Bank N.V. Op 2 juni 2021 heeft de deurwaarder namens [eiser] dat beslag gelegd.

3.DE VORDERING EN HET VERWEER

3.1 [
eiser] vordert dat het Gerecht, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van Afl. 21.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2021, althans vanaf de datum van dit verzoekschrift, tot de dag van algehele voldoening, en verder [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2
Aan deze vordering legt [eiser] ten grondslag dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening geldt en dat [gedaagde] te kort is geschoten in de nakoming van de voor hem uit die overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen.
3.3 [
gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, strekkende tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] erkent dat hij het bedrag van Afl. 18.873,50 van [eiser] heeft geleend, maar voert aan dat hij in de periode van 16 tot 18 maart 2020 in totaal Afl. 3.350,- heeft betaald, zodat een schuld van Afl. 15.523,50 resteert. Voorts voert hij aan dat hij vanwege de coronapandemie in financiële problemen is geraakt, en dat hij altijd bereid is geweest en nog altijd bereid is om te betalen, in termijnen. Verder is het gelegde beslag onrechtmatig, omdat op die CMB-rekening zijn ouderdomspensioen wordt gestort, aldus [gedaagde].

4.DE BEOORDELING

4.1
Zoals hiervoor is vermeld, heeft [gedaagde] erkend dat hij het bedrag van Afl. 15.523,50 aan [eiser] verschuldigd is. Ter zitting heeft [eiser] erkend dat [gedaagde] enige betalingen op de schuld heeft gedaan, en dat de resterende schuld nu Afl. 15.523,50 bedraagt.
4.2
Voorts ontslaat de gestelde betalingsonmacht [gedaagde] niet van zijn betalingsverplichting. Betalingsonmacht van de schuldenaar komt voor diens risico en is geen reden om een opeisbare vordering af te wijzen. Een aanbod om in termijnen af te betalen is dat evenmin. Vast staat dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen jegens [eiser], zodat, mede gelet op het hiervoor onder 4.1 overwogene, de hoofdsom tot het bedrag van Afl. 15.523,50 zal worden toegewezen.
4.3
De verschuldigdheid van wettelijke rente is niet betwist en wordt toegewezen.
4.4
Nu [gedaagde] ter zake geen reconventionele vordering heeft ingesteld en overigens niet heeft toegelicht in welk verband de stelling dat het beslag onrechtmatig is dient te worden beoordeeld, wordt deze stelling buiten beschouwing gelaten.
4.5 [
gedaagde] dient, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de proceskosten, gevallen aan de zijde van [eiser].

5.DE UITSPRAAK

5.1
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van Afl. 15.523,50, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 20 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [eiser] worden begroot op Afl. 750,- (Afl. 300,- + Afl. 450,-) aan griffierecht, Afl. 450,- (Afl. 257,86 + Afl. 192,14) aan explootkosten en Afl. 3.000,- (3 punten in tarief 4) aan salaris van de gemachtigde;
5.3
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 26 januari 2022 in aanwezigheid van de griffier.