ECLI:NL:OGEAA:2022:569

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
AUA202102706
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over geldlening tussen Island Finance en gedaagde met betrekking tot betalingsverplichtingen en beslaglegging

In deze civiele procedure tussen Island Finance Aruba N.V. en [gedaagde] staat de geldlening centraal die op 21 maart 2017 is aangegaan. [gedaagde] ontving een lening van Afl. 13.293,71 en verplichtte zich om Afl. 22.210,08 in 48 maandelijkse termijnen terug te betalen. Na een betaling van Afl. 300,- op 2 juli 2021, heeft Island Finance op 18 augustus 2021 conservatoir beslag gelegd op de bezittingen van [gedaagde] wegens een openstaande vordering van Afl. 4.439,48. De vordering is ter incasso overgedragen aan Brown advocaten, die [gedaagde] op 2 augustus 2021 in kennis stelde van de openstaande schuld en de bijbehorende kosten.

[gedaagde] heeft verweer gevoerd en betwist dat zij in gebreke is gebleven, en stelt dat zij steeds heeft betaald conform een betalingsregeling die was overeengekomen vanwege de COVID-19-pandemie. Het Gerecht heeft vastgesteld dat [gedaagde] tot aan de overdracht van de vordering aan Brown advocaten aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan, zij het in mindere mate dan oorspronkelijk overeengekomen. Het Gerecht oordeelt dat de gang van zaken rondom de incasso en het beslag onredelijk was, vooral omdat [gedaagde] niet op de hoogte was van de overdracht van de vordering en de betalingsregeling die zij had getroffen.

Uiteindelijk heeft het Gerecht geoordeeld dat [gedaagde] een bedrag van Afl. 4.139,48 aan Island Finance moet betalen, maar zonder veroordeling tot betaling van enige boeterente of proceskosten, gezien de onnodigheid van de beslaglegging en de incassokosten. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 26 januari 2022.

Uitspraak

Vonnis van 26 januari 2022
Behorend bij AUA202102706
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
hierna te noemen: Island Finance,
te Aruba,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[gedaagde],
te Aruba,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de rolbeschikking van 10 november 2021;
- de mondelinge behandeling van 25 november 2021.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 21 maart 2017 zijn Island Finance en [gedaagde] een overeenkomst van verbruikleen aangegaan, waarbij zij zijn overeengekomen dat [gedaagde] een bedrag van Afl. 13.293,71 ter leen van Island Finance ontvangt en zij zich verbindt om een bedrag van Afl. 22.210,08 in 48 maandelijkse termijnen van Afl. 462,71 aan Island Finance terug te betalen.
2.2
Op 2 juli 2021 heeft [gedaagde] een betaling van Afl. 300,- aan Island Finance gedaan.
2.3
Bij brief van 2 augustus 2021 heeft Brown advocaten [gedaagde] te kennen gegeven dat aan haar ter incasso ter hand is gesteld de vordering van Island Finance op haar van Afl. 4.439,48, vermeerderd met 5% boeterente over de onbetaald gebleven termijnen en vermeerderd met 15% buitengerechtelijke incassokosten ter zake aan haar in verbruikleen gegeven gelden.
2.4
Op 18 augustus 2021 heeft Island Finance het Gerecht verzocht om haar verlof te verlenen om onder het Land Aruba conservatoir derdenbeslag te doen leggen ten laste van [gedaagde]. Dat verlof is bij beschikking van diezelfde dag verleend, waarna Island Finance op 23 augustus 2021 onder het Land Aruba conservatoir derdenbeslag heeft doen leggen ten laste van [gedaagde].

3.DE VORDERING EN HET VERWEER

3.1
Island Finance vordert – uitvoerbaar bij voorraad – [gedaagde] te veroordelen te betalen de som van Afl. 4.439,48, vermeerderd met de wettelijke rente per jaar vanaf 6 april 2021 tot de dag der algehele voldoening, waarbij na iedere betaling na 6 april 2021 slechts nog rente verschuldigd is over de resterende hoofdsom, vermeerderd met de overeengekomen boeterente van 5% over de niet betaalde termijnen dan wel over het niet betaalde deel daarvan indien een vervallen termijn of een gedeelte daarvan niet wordt betaald binnen 15 dagen na de vervaldatum van die afzonderlijke termijn, en vermeerderd met de overeengekomen en gemaakte buitengerechtelijke incassokosten naar rato van 1½ punt van het liquidatietarief in eerste aanleg ad. Afl. 375,- en [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de kosten van beslag daaronder begrepen.
3.2
Aan deze vordering legt Island Finance ten grondslag dat dat zij aan [gedaagde] gelden in verbruikleen heeft verstrekt, dat [gedaagde] te kort geschoten is in de nakoming van haar terugbetalingsverplichtingen en dat zij in verband daarmee kosten heeft gemaakt.
3.3 [
gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, strekkende tot afwijzing van de vordering.

4.DE BEOORDELING

4.1 [
gedaagde] heeft de hiervoor onder 2.1 vermelde overeenkomst niet betwist. [gedaagde] voert evenwel het verweer dat deze procedure en het gelegde beslag onnodig en onredelijk zijn, omdat zij steeds is blijven betalen aan Island Finance, een en ander conform een vanwege de covidpandemie overeengekomen betalingsregeling, laatstelijk nog op 2 juli 2021. Kennelijk was de vordering ten tijde van haar laatste betaling aan Island Finance reeds ter incasso aan Brown advocaten overgedragen, maar daarvan is zij niet op de hoogte gesteld, aldus [gedaagde].
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] op 29 april 2021 een betaling aan Island Finance heeft gedaan. Ter zitting is zijdens Island Finance te kennen gegeven dat [gedaagde] uiterlijk 30 juni 2021 een betaling had moeten doen. Dit heeft zij nagelaten, waarop de vordering ter incasso aan Brown advocaten is overgedragen, zo is zijdens Island Finance ter zitting verklaard. Ter zitting heeft [gedaagde] onweersproken gesteld dat partijen vanwege de covidpandemie waren overeengekomen dat [gedaagde] een bedrag van Afl. 300,- zou afbetalen, in plaats van de oorspronkelijk overeengekomen ruim Afl. 400,-, zodat het Gerecht hiervan uitgaat. [gedaagde] heeft, onder overlegging van een kwitantie, verder onweersproken gesteld dat zij op 2 juli 2021 een betaling van Afl. 300,- aan Island Finance heeft gedaan. Deze betaling is niet verwerkt in het incasso-overzicht van Island Finance, kennelijk omdat de vordering op dat moment reeds aan Brown advocaten ter incasso was overgedragen. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat bij het in ontvangst nemen van de betaling van de zijde van Island Finance zij hiervan niet op de hoogte is gebracht. Verder heeft [gedaagde] onweersproken gesteld dat zij de in de aanmaningsbrief van 2 augustus 2021 gestelde termijn van zeven dagen om de resterende hoofdsom te betalen dan wel een betalingsregeling te treffen ongebruikt heeft laten verstrijken, omdat zij in die periode om medische redenen uitlading was. Zij raakte eerst op de hoogte van het feit dat Island Finance de vordering ter incasso uit handen had gegeven, nadat op haar salaris beslag was gelegd, aldus [gedaagde] nog altijd onweersproken.
4.3
Gegeven de hiervoor weergegeven gang van zaken en tijdsverloop, slaagt het verweer van [gedaagde]. Daarbij neemt het Gerecht mede in aanmerking dat niet in geschil is dat [gedaagde] tot aan de overdracht van de vordering ter incasso steeds aan Island Finance is blijven betalen. Weliswaar minder dan de aanvankelijk overeengekomen maandbedragen, maar partijen waren inmiddels een afwijkende betalingsregeling overeengekomen. De laatste betaling dateerde van slechts twee dagen na de uiterlijke betalingstermijn. Desalniettemin heeft Island Finance kennelijk direct na het verstrijken van deze termijn op 30 juni 2021 de vordering ter incasso overgedragen. Hiervan heeft zij [gedaagde] niet op de hoogte gesteld, ook niet op het moment dat [gedaagde], slechts twee dagen nadien, de verschuldigde betaling op het kantoor van Island Finance is komen doen. Deze betaling is door Island Finance overigens zonder meer geaccepteerd, kennelijk zonder daar melding van te maken aan Brown advocaten. Onder deze omstandigheden had [gedaagde] niets anders kunnen doen dan erop vertrouwen dat tussen partijen nog altijd een betalingsregeling gold, waaraan zij bovendien voldeed. Onder deze omstandigheden vervolgens een aanmaningsbrief sturen om de gehele hoofdsom ineens binnen zeven dagen te voldoen, en bij het uitblijven van een reactie daarop, in de vakantieperiode nota bene, rauwelijks overgaan tot het leggen van beslag en het indienen van een vordering, acht het Gerecht op zijn zachts gezegd misplaatst.
4.4
Of de gang van zaken moet leiden tot het oordeel dat de vordering niet opeisbaar is, en om die reden, onder opheffing van het beslag, zou moeten worden afgewezen, laat het Gerecht evenwel in het midden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [gedaagde] uiteindelijk ter zitting te kennen heeft gegeven de resterende schuld zo snel mogelijk middels het gelegde beslag te willen betalen, om van de zaak af te zijn. Alleen om deze reden wordt de gevorderde hoofdsom toegewezen, verminderd met de betaling van Afl. 300,- van 2 juli 2021, en zonder veroordeling tot betaling van enige (boete)rente, nu zoals hiervoor is overwogen, [gedaagde] tot aan de overdracht van de vordering ter incasso, aan haar (nader overeengekomen) betalingsverplichtingen heeft voldaan.
4.5
De gang van zaken leidt het Gerecht voorts tot het oordeel dat de proceskosten, waaronder begrepen de beslagkosten, niet voor vergoeding in aanmerking komen, gelet op de onnodigheid en onredelijkheid daarvan.
4. 6 Datzelfde geldt voor de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, nog daargelaten dat onvoldoende is gesteld en gebleken dat deze daadwerkelijk en in redelijkheid zijn gemaakt, nu Island Finance voor het indienen van de vordering slechts een standaard aanmaningsbrief aan [gedaagde] heeft verstuurd.

5.DE UITSPRAAK

het Gerecht:
5.1
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Island Finance van een bedrag van Afl. 4.139,48;
5.2
verklaart de veroordeling in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 26 januari 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Zaaknummer: AUA202102706
Datum uitspraak: 26 januari 2022
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: AUA202102706
Inhoudsindicatie: Civiel. Island Finance. Geldlening.
Rechtsgebieden: Civiel
Rechter: mr. M.E.B. de Haseth
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – enkelvoudig