ECLI:NL:OGEAA:2022:570

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
AUA202102426
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldlening door Island Finance Aruba N.V. aan gedaagde

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde Island Finance Aruba N.V. (hierna: IFA) betaling van een geldlening van Afl. 18.926,08 van de gedaagde, die in persoon procedeerde. De procedure begon met een verzoekschrift van IFA op 23 augustus 2021, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De gedaagde voerde verweer tegen de vordering van IFA, maar het Gerecht oordeelde dat de gedaagde haar stellingen niet voldoende helder had onderbouwd.

Het Gerecht stelde vast dat er op 12 oktober 2019 een geldleningsovereenkomst was gesloten tussen partijen, die een herfinanciering betrof van een eerdere schuld van de gedaagde aan IFA. De gedaagde had geen contante uitkering ontvangen, wat volgens IFA een papierentransactie betrof. Het Gerecht oordeelde dat de gedaagde haar betalingsverplichtingen niet was nagekomen, en dat de vordering van IFA op basis van de geldleningsovereenkomst gerechtvaardigd was.

De vordering tot betaling van de boeterente werd afgewezen, omdat deze in strijd was met de wettelijke bepalingen omtrent de maximale rente. Ook de vordering voor buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat IFA niet had aangetoond dat er meer werkzaamheden waren verricht dan noodzakelijk voor de procedure. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten, en werd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis van 6 juli 2022
Behorend bij A.R. nr. AUA202102426
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: IFA,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[Gedaagde],
wonende in Aruba, te [adres],
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het op 23 augustus 2021 door IFA ingediende verzoekschrift, met producties;
-de op 22 september 2021 door [gedaagde] genomen conclusie van antwoord, met producties;
-de op 10 november 2021 door IFA genomen conclusie van repliek, met één productie;
-de op 26 januari 2022 door [gedaagde] genomen conclusie van dupliek, met producties;
-de op 23 februari 2022 door IFA genomen akte uitlating producties.
1.2
Tussen de conclusiewisselingen door heeft [gedaagde] een aantal onder meer de inhoud van de onderhavige zaak betreffende e-mails verzonden naar de griffie van dit Gerecht. Die e-mails blijven allen buiten beschouwing, met name omdat IFA niet de gelegenheid heeft gehad daarop te reageren en [gedaagde] met die e-mails telkens voor haar of na beurt heeft gesproken.
1.3
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.HET GESCHIL

2.1
IFA vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeelt:
a. om aan IFA te betalen Afl. 18.926,08, te vermeerderen met de door IFA gematigde contractuele rente van 27% per jaar vanaf 31 maart 2021, waarbij na iedere betaling na 31 maart 2021 slechts nog rente verschuldigd is over de dan resterende hoofdsom en tot een maximum van Afl. 10.920,76 en na het bereiken van dit maximum te vermeerderen met wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening, verder te vermeerderen met de overeengekomen boeterente van 5% over elke niet betaalde termijn dan wel over het niet betaalde deel daarvan indien een vervallen termijn of een gedeelte daarvan niet wordt betaald binnen 15 dagen na de vervaldatum van die afzonderlijke termijn, en voorts te vermeerderen met Afl. 1.500,-- aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
b. in de proceskosten, waaronder begrepen die van het beslag.
2.2 [
Gedaagde] voert verweer dat strekt tot afwijzing van het door IFA verzochte.
2.3
Voor zover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna - voorzover voldoende helder geformuleerd - besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Het Gerecht stelt voorop dat de bij wijze van verweer door [gedaagde] opgeworpen stellingen niet zelden niet of onvoldoende helder en/of duidelijk zijn. Die omstandigheid komt en blijft voor rekening en risico van [gedaagde]. Daar komt bij dat een niet gering aantal van die stellingen niet relevant is voor de beoordeling van het onderhavige geschil.
3.2
IFA heeft gesteld dat partijen op 12 oktober 2019 de als productie II bij het verzoekschrift overgelegde overeenkomst van verbruikleen hebben gesloten (hierna: de geldleenovereenkomst), en dat die overeenkomst een herfinanciering betreft waarbij de op dat moment bij IFA openstaande schuld van [gedaagde] uit hoofde van de tussen partijen gesloten als productie VII bij de conclusie van repliek overgelegde overeenkomst van verbruikleen van 4 juli 2018 met rekeningnummer [rekeningnummer] volledig werd afgelost. Naar het oordeel van het Gerecht heeft [gedaagde] die stelling van IFA niet of onvoldoende helder (nader) bestreden, waardoor die vast komt te staan.
3.3
IFA heeft verder gesteld dat met het verkrijgen of sluiten door [gedaagde] van de geldleenovereenkomst ad Afl. 1.400,92 aan levensverzekeringpremie gemoeid ging. Gevolg van dat door [gedaagde] aan IFA te betalen bedrag in samenhang met de volledige aflossing van voormelde overeenkomst van verbruikleen van 4 juli 2018 was dat aan [gedaagde] krachtens de geldleningsovereenkomst fysiek gezien geen cent werd uitgekeerd; sprake was van een louter papierentransactie in het kader van herfinanciering, aldus telkens IFA. Die met de als productie II bij het verzoekschrift overgelegde loan voucher onderbouwde stellingen van IFA heeft [gedaagde] naar het oordeel van het Gerecht eveneens niet of onvoldoende helder bestreden, waardoor ook die vast komt te staan.
3.4
In het licht van vorenstaande vaststaande stellingen van IFA valt niet in te zien waarom [gedaagde] klaagt over de omstandigheid dat zij krachtens de geldleenovereenkomst geen cent contant of door overmaking op haar bankrekening heeft ontvangen van IFA. Voorts heeft [gedaagde] in het licht van het hiervoor geschetste vaststaande verband de vorderingen van IFA en haar daaraan ten gronde gelegde verdere stellingen van IFA niet of onvoldoende helder bestreden. Vast komt daarom te staan dat [gedaagde] haar uit de geldleenovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen jegens IFA niet of niet naar behoren is nagekomen, en dat zij als gevolg daarvan in hoofdsom Afl. 18.926,08 opeisbaar verschuldigd is aan IFA, te vermeerderen met door IFA gematigde overeengekomen rente ad 27% per jaar tot een maximum van Afl. 10.920,76 en na het bereiken van dat maximum te vermeerderen met wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening. In zoverre zal de vordering van IFA worden toegewezen.
3.5
Ter zake van de door IFA gevorderde boeterente ad 5% over elke niet tijdig betaalde termijn dan wel over het niet tijdig betaalde deel daarvan wordt het volgende overwogen. Het door het Hof (bij vonnis van 21 april 2020, met als vindplaats ECLI:NL:OGHACMB:2020:84) ook voor Aruba vastgestelde of toegelaten maximale percentage aan APR (Annual Percentage Rate) dat een kredietverstrekker tot nader order van de wetgever jaarlijks aan kredietvergoeding in rekening mag brengen aan een kredietverkrijger bedraagt 27% over het geleende bedrag. Het Hof heeft daarbij verder bepaald dat het meerdere daarvan op de voet van het eerste lid van artikel 3:40 BW nietig is. Voormeld maximale percentage aan APR/jaarlijkse kredietvergoeding omvat rente en alle andere kosten die gemoeid gaan met de kredietverstrekking.
3.6
Uit de vordering van IFA en de daaraan door haar ten gronde gelegde stellingen volgt dat zij de aan [gedaagde] in rekening te brengen contractuele rente gematigd heeft vastgesteld op jaarlijks 27%, hetgeen reeds het maximum aan APR is. Die omstandigheid brengt in het licht van vorenstaande met zich dat voormelde door IFA bedongen en aan [gedaagde] in rekening gebrachte boeterente op de voet van het eerste lid van artikel 3:40 BW nietig is, met als gevolg dat die nevenvordering van IFA zal worden afgewezen.
3.7
De vordering van IFA ter zake van vergoeding voor kosten van buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zal worden afgewezen omdat niet uit verificatoire stukken is gebleken dat IFA dienaangaande meer werkzaamheden heeft verricht dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor krachtens artikel 63a Rv alleen de regels ter zake van proceskosten van toepassing zijn.
3.8 [
gedaagde] zal, als de in overwegend het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van IFA, waaronder begrepen die van het op 29 juli 2021 ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire derdenbeslag. Tot aan deze uitspraak worden die kosten begroot op (750,-- + 218,64 + 257,86 + 218,64 + 192,14 =) Afl. 1.637,28 aan verschotten (griffiegeld en explootkosten) en Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten, tarief 4 ad Afl. 1.000,-- per punt).

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt [gedaagde] om aan IFA te betalen Afl. 18.926,08, te vermeerderen met de door IFA gematigde contractuele rente van 27% per jaar vanaf 31 maart 2021, waarbij na iedere betaling na 31 maart 2021 slechts nog rente verschuldigd is over de dan resterende hoofdsom, tot een maximum van Afl. 10.920,76 en na het bereiken van dit maximum te vermeerderen met wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
-veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van IFA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 4.137,28;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 6 juli 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Zaaknummer: AUA202102426
Datum uitspraak: 6 juli 2022
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: AR nr. AUA202102426
Inhoudsindicatie: Civiel. Island Finance. Geldlening.
Rechtsgebieden: Civiel
Rechter: mr. A.H.M. van de Leur
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – enkelvoudig