ECLI:NL:OGEAA:2022:73

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
K.G. AUA202200016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot voortzetting overeenkomst van opdracht in kort geding

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiseres een kort geding aangespannen tegen het Land Aruba. De eiseres, die in persoon procedeerde, vorderde dat het Land haar zou toestaan om haar werkzaamheden bij de Sociaal Psychiatrische Dienst (SPD) voort te zetten, op basis van een overeenkomst die zij met het Land had gesloten. Eiseres stelde dat deze overeenkomst stilzwijgend was verlengd, ondanks dat het Land had aangegeven dat de overeenkomst op 31 december 2021 was geëindigd. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 6 januari 2022 was ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling die aanvankelijk op 20 januari 2022 was gepland, maar werd verplaatst naar 4 februari 2022 omdat eiseres niet op de hoogte was gesteld van de zittingsdatum.

Tijdens de zitting op 4 februari 2022 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, terwijl het Land werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een advocaat. Het Gerecht heeft de vordering van eiseres afgewezen, oordelend dat de overeenkomst van rechtswege was geëindigd en dat er geen sprake was van stilzwijgende verlenging. Het Gerecht stelde vast dat de brief van het Land, waarin werd meegedeeld dat de overeenkomst niet zou worden verlengd, enkel informatief was en geen rechtsgevolgen had. Eiseres had na de einddatum van de overeenkomst geen werkzaamheden meer verricht en had ook geen loon ontvangen, wat de claim van stilzwijgende verlenging ondermijnde.

Het Gerecht concludeerde dat er in een bodemprocedure geen grote kans van slagen was voor de vorderingen van eiseres en dat de belangen van het Land zwaarder wogen dan die van eiseres. Eiseres werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden begroot, aangezien het Land werd vertegenwoordigd door ambtenaren. De uitspraak werd gedaan op 23 februari 2022 door mr. A.H.M. van de Leur.

Uitspraak

Vonnis van 23 februari 2022
Behorend bij K.G. nr. AUA202200016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISERES],
wonende te Aruba,
eiseres, hierna ook te noemen: [Eiseres],
procederend in persoon,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelende te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ingediend ter griffie op 6 januari 2022;
  • de door het Land op 19 januari 2022 overgelegde producties.
1.2.
Tijdens de op 20 januari 2022 aanvankelijk geplande mondelinge behandeling van de zaak is het Land verschenen in de persoon van haar gemachtigde, vergezeld door mr. A.F.J. Caster (DWJZ). [Eiseres] is niet ter zitting verschenen. Omdat na afloop van deze zitting is gebleken dat [eiseres] per abuis niet was geïnformeerd over de zittingsdatum is een nieuwe mondelinge behandeling gepland op 4 februari 2022.
1.3. [
[Zaakwaarnemer] van [naam eenmanszaak] (hierna: [zaakwaarnemer]) heeft in een e-mailbericht van 26 januari 2022 aan het Gerecht verzocht om [eiseres] te mogen bijstaan bij de behandeling van deze zaak ter zitting van 4 februari 2022. Hij heeft hierbij, kort gezegd, verwezen naar de lange periode waarin hij al tracht als advocaat beëdigd te worden, hetgeen echter nog niet is gelukt. Dit verzoek is afgewezen, met als motivering dat het Gerecht geen grond of aanleiding ziet om af te wijken van het bepaalde bij het eerste lid van artikel 28a van het Procesreglement 2018 voor civiele zaken in eerste aanleg en in hoger beroep. Daarin is bepaald: “
Als beroepshalve optredende gemachtigden kunnen slechts optreden bij het hof ingeschreven advocaten, alsmede, voor zover hun bevoegdheid strekt, deurwaarders en door het Hof in 2013 toegelaten zaakwaarnemers.”[Zaakwaarnemer], waarvan ook nu weer is gebleken dat hij in deze civiele procedure beroepshalve wenst op te treden voor [eiseres], voldoet aan geen van die vereisten.
1.4. [
[Eiseres] heeft bij brief van 3 februari 2022 aan het Gerecht verzocht om de heer [naam jurist], jurist in loondienst van de vakbond [naam vakbond] waarvan [eiseres] lid is, toe te staan om bij de mondelinge behandeling van haar zaak op 4 februari 2022 als haar gemachtigde haar belangen te behartigen of de bevoegdheid te verlenen om haar bij te staan. Ook dat verzoek is op de voet van artikel 28a van het Procesreglement afgewezen. Het Gerecht is van oordeel dat ook de heer [naam jurist] de facto heeft te gelden als (indirect) beroepsmatig optredend procesgemachtigde, nu hij voor zijn diensten wordt betaald door [naam vakbond] welke vakbond op haar beurt lidmaatschapsgelden ontvangt van [eiseres]. Daarbij heeft het Gerecht overwogen dat dit wellicht anders zou zijn als [naam vakbond] partij is bij een civielrechtelijke procedure en [naam jurist] voor haar als procesgemachtigde wenst op te treden, maar dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is.
1.5. [
[Eiseres] is ter zitting van 4 februari 2022 in persoon verschenen en het Land is verschenen bij haar gemachtigde, vergezeld van mr. A.F.J. Caster. Partijen hebben over en weer het woord gevoerd – beide partijen in eerste termijn aan de hand van overgelegde en voorgedragen pleitnotities – en zij hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.6.
Het Gerecht heeft het bezwaar dat het Land heeft gemaakt tegen het verzoek van [eiseres] om ter zitting nadere producties en een akte van eiswijziging te mogen indienen, gegrond verklaard. Deze stukken moeten op grond van artikel 57 van het Procesreglement in beginsel uiterlijk de dag voor de zitting om 14:00 uur ter griffie worden ingediend met gelijktijdig afschrift daarvan aan het Land. Van een reden om hiervan af te wijken is het Gerecht niet gebleken. Indiening van deze stukken is daarom door het Gerecht niet toegelaten.
1.7.
Het bezwaar dat [eiseres] heeft gemaakt tegen de door het Land op 19 januari 2022 bij het Gerecht ingediende producties, die het Land niet aan [eiseres] heeft verzonden, heeft het Gerecht niet gehonoreerd. Vast staat dat het bij die producties om dezelfde stukken gaat als die al door [eiseres] bij het verzoekschrift waren gevoegd, zodat [eiseres] door het in aanmerking nemen van deze producties niet in haar belangen kan zijn geschaad.
1.8.
Ter zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.DE FEITEN

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2. [
[Eiseres] heeft op 12 maart 2020 een schriftelijke overeenkomst gesloten met het Land, getiteld Overeenkomst van opdracht SCP (hierna: de eerste overeenkomst). Partijen zijn daarin overeengekomen dat het Land aan [eiseres] opdracht verleent tot het, kort gezegd, gedurende 40 uur per week verrichten van ondersteuningsdiensten met betrekking tot de uitvoering bij de Directie Volksgezondheid – afdeling Sociaal Psychiatrische Dienst (SPD) – van specifieke onderdelen van het Sociaal Crisisplan, waarvoor [eiseres] van het Land een maandelijkse vergoeding ontvangt. In deze overeenkomst staat vermeld dat deze ingaat op 16 maart en van rechtswege eindigt op 31 december 2020.
2.3.
Partijen hebben in een op 16 december 2020 door hen ondertekende schriftelijke overeenkomst, die eveneens is getiteld Overeenkomst van opdracht SCP, een nieuwe overeenkomst van opdracht gesloten betreffende dezelfde opdracht als hiervoor weergegeven (hierna: de tweede overeenkomst). In artikel 2 lid 2 van die overeenkomst staat vermeld dat die overeenkomst ingaat op 1 januari 2021 en van rechtswege eindigt op 31 december 2021.
2.4.
Bij brief van 28 oktober 2021, ondertekend door een waarnemend ambtenaar belast met de leiding van de SPD (hierna: de brief), is aan [eiseres] meegedeeld:
“Naar aanleiding van het naderende einde van uw arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, willen wij u mededelen dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd. Zodoende zal uw arbeidsovereenkomst eindigen op 31 december 2021. Wij danken u voor uw tijdelijke inzet.”

3.HET GESCHIL

3.1. [
[Eiseres] heeft gevorderd, zakelijk weergegeven, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, het Land te veroordelen om [eiseres] toe te staan om hangende de bodemprocedure haar werkzaamheden bij de SPD, ressorterende onder het Sociaal Crisisplan, uit te voeren conform de tweede overeenkomst, welke overeenkomst door [eiseres] wordt geacht stilzwijgend te zijn verlengd voor nog een jaar, kosten rechtens.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] – samengevat – het volgende ten grondslag. De ambtenaar die de brief heeft geschreven is geen partij bij de overeenkomsten tussen [eiseres] en het Land en zij is ook niet bevoegd om het Land te vertegenwoordigen of te binden. De brief met daarin de opzegging dan wel beëindiging van de tweede overeenkomst is dan ook nietig. Nu [eiseres] overigens geen bericht heeft ontvangen van het Land dat de tweede overeenkomst is beëindigd en niet meer wordt verlengd, is deze overeenkomst stilzwijgend verlengd met een periode van een jaar. [Eiseres] is altijd bereid geweest om haar werkzaamheden voort te zetten, maar dat wordt haar niet langer toegestaan. Het Land dient daarom te worden veroordeeld om [eiseres] hiertoe in de gelegenheid te stellen. Het Land dient alsdan ook het volledige loon van [eiseres] door te betalen. Mocht er, anders dan [eiseres] meent, van uit worden gegaan dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst, zoals in de brief staat vermeld, dan is [eiseres] van mening dat zij bij de verlenging van de eerste overeenkomst in vaste dienst is gekomen en dat de tweede overeenkomst nooit op de juiste wijze is beëindigd.
3.3.
Het Land voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1.
Het Gerecht stelt voorop dat de omstandigheid dat de tweede overeenkomst in de brief wordt aangeduid als arbeidsovereenkomst geen rechtsgevolgen heeft, nu tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een overeenkomst van opdracht.
4.2.
In artikel 2 lid 2 van de tweede overeenkomst staat vermeld dat die overeenkomst ingaat op 1 januari 2021 en van rechtswege eindigt op 31 december 2021. Dat laatste wil zeggen dat deze overeenkomst op die datum eindigt zonder dat daarvoor nog een rechtshandeling behoeft te worden verricht.
4.3.
Anders dan [eiseres] meent kan de brief dan ook niet worden gezien als een rechtshandeling waarmee de tweede overeenkomst wordt opgezegd of beëindigd (waarbij volgens haar dan sprake is van gebreken daarin). Deze bevat enkel de mededeling aan [eiseres] dat deze overeenkomst niet zal worden verlengd, nadat deze op 31 december 2021 is geëindigd (zoals hiervoor al overwogen: van rechtswege). Nu partijen dat laatste al waren overeengekomen, is deze brief naar het voorshandse oordeel van het Gerecht louter van informatieve aard en niet op rechtsgevolg gericht.
4.4.
Van een stilzwijgende verlenging van de tweede overeenkomst zoals betoogd door [eiseres] kan geen sprake zijn, omdat [eiseres] na ommekomst van die overeenkomst op 31 december 2021 niet langer heeft gewerkt voor het Land terwijl is gesteld noch gebleken dat [eiseres] nog loon heeft ontvangen van het Land dat ziet op de periode na 31 december 2021.
4.5.
Bij de hiervoor geschetste stand van zaken valt in een bodemprocedure niet met grote mate van zekerheid te verwachten dat soortgelijke als de onderhavige vorderingen van [eiseres] zullen worden toegewezen. Dat betekent dat de thans door [eiseres] verzochte voorzieningen moeten worden afgewezen.
4.6.
Afweging van de belangen van partijen maak vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van [eiseres] bij toewijzing van het door haar verzochte ten opzichte van de belangen van het Land bij afwijzing daarvan.
4.7. [
[Eiseres] zal, als de in de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil omdat het Land in deze procedure werd vertegenwoordigd door ambtenaren in dienst van het Land.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 23 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 23 februari 2022
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: K.G. AUA202200016
Inhoudsindicatie: Kort geding. Afwijzing vordering tot voortzetting overeenkomst van opdracht. Die overeenkomst is van rechtswege geëindigd en van stilzwijgende verlenging is geen sprake.
Rechtsgebieden: Civiel
Rechter: mr. A.H.M. van de Leur.
Bijzondere kenmerken: