ECLI:NL:OGEAA:2022:84

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
AUA202103739
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen tot ontruiming en gebruiksvergoeding in kort geding tussen zussen over onverdeelde nalatenschap

In deze zaak, die diende als kort geding, heeft eiseres vorderingen ingesteld tegen gedaagde, haar zus, met betrekking tot een woning die volgens eiseres deel uitmaakt van een nog onverdeelde nalatenschap. De moeder van partijen is in 2021 overleden, en de woning is sindsdien in gebruik bij gedaagde. Eiseres vorderde ontruiming van de woning en betaling van een gebruiksvergoeding. Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba heeft de vorderingen afgewezen op verschillende gronden. Ten eerste heeft eiseres haar stellingen niet voldoende onderbouwd, en er is geen spoedeisend belang aangetoond. Het Gerecht oordeelde dat de verdeling van de nalatenschap de juiste procedure is om de kwestie te regelen, in plaats van een kort geding. Bovendien is vastgesteld dat eiseres niet bevoegd is om de vorderingen tegen gedaagde in te stellen, aangezien de vorderingen ten behoeve van de gemeenschap moeten worden ingediend. Het Gerecht heeft ook opgemerkt dat, zelfs als er een gebruiksvergoeding verschuldigd zou zijn, deze aan de gemeenschap betaald moet worden en niet alleen aan eiseres. Uiteindelijk heeft het Gerecht de vorderingen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

Vonnis van 2 februari 2022
Behorend bij K.G. nr. AUA202103739
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISERES],
wonende te Aruba,
eiseres, hierna ook te noemen: [Eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. G.J. Scheper,
tegen:
[GEDAAGDE],
wonende te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [Gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith.

1.DE PROCEDURE

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ingediend ter griffie op 16 december 2021;
  • de door beide partijen op 19 januari 2022 overgelegde producties;
  • de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 20 januari 2022.
1.2.
Beide partijen zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Daarnaast waren ter zitting twee zussen van partijen aanwezig, te weten [zus 1] en [zus 2]. Partijen hebben over en weer het woord gevoerd – [gedaagde] mede aan de hand van overgelegde pleitnotities – en zij hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.DE FEITEN

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2.
Partijen zijn zussen van elkaar. Zij hebben nog twee zussen en een broer.
2.3.
De moeder van partijen (hierna: moeder) heeft tot 2019 gewoond in de woning, gelegen in Aruba te [adres] (hierna: de woning), waar beide partijen zijn opgegroeid. Beide partijen hebben daarna ook nog gedurende verschillende periodes in de woning gewoond en aldaar ingeschreven gestaan in het bevolkingsregister; [eiseres] laatstelijk in de periode 2011-2015 en [gedaagde] laatstelijk vanaf 2006 tot heden.
2.4.
Toen in 2019 de gezondheidstoestand van moeder verslechterde is zij elders gaan wonen. Moeder is overleden op 23 juli 2021. De vader van partijen was toen al overleden.
2.5. [
[Gedaagde] woont thans in de woning met (in ieder geval) haar inmiddels meerderjarige dochter.

3.HET GESCHIL

3.1. [
[Eiseres] heeft gevorderd, zakelijk weergegeven, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[Gedaagde] en de haren te bevelen om de woning met onmiddellijke ingang dan wel binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en verlaten, met medeneming van de haren en al hetgeen aan haar en de haren in eigendom toebehoort en zich in de woning bevindt, onder directe afgifte van de toegangssleutels ter vrije beschikking van [eiseres], op straffe van verbeurte van een dwangsom van Afl. 300,- per dag, met machtiging van [eiseres] om, indien [gedaagde] en de haren met die ontruiming en verlating in gebreke mochten blijven, deze voor zover noodzakelijk te doen bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
[gedaagde] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan “
eiseres c.s.” te betalen een voorschotbedrag van Afl. 5.000,- zijnde vijf keer Afl. 1.000,- aan gebruiksvergoeding voor de woning, te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
kosten rechtens.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] – samengevat – het volgende ten grondslag. De woning behoort sinds het overlijden van de moeder van partijen toe aan haar erven, zijnde haar vijf kinderen. [gedaagde] heeft de woning onrechtmatig in gebruik genomen, samen met haar dochter en haar partner, met zijn minderjarige kinderen, zonder daar iets voor te betalen en ook zonder deze te onderhouden. [Gedaagde] gaat voorts niet in op voorstellen van [eiseres] en twee andere zussen – van wie [eiseres] de belangen ook vertegenwoordigt – om de woning toegedeeld te krijgen of deze te gaan huren. Zij betaalt ook de aangezegde gebruiksvergoeding niet. Er moet daarom nu iets gebeuren.
3.3. [
[Gedaagde] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1.
Het Gerecht stelt het volgende voorop. [Eiseres] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat de woning eigendom was van moeder en dat deze nu behoort tot haar nog onverdeelde nalatenschap, waarin haar vijf kinderen de erfgenamen zijn. [Gedaagde] heeft dit weliswaar niet weersproken, maar het had desondanks op de weg van [eiseres] gelegen om deze stellingen met stukken te onderbouwen, nu er – als deze stellingen juist zijn – meer deelgenoten zijn in deze onverdeelde gemeenschap. Dat heeft zij echter nagelaten. Daar komt bij dat ter zitting is gebleken dat [eiseres] nog niet is nagegaan of moeder een testament heeft gemaakt. Voormelde stellingen zijn dus slechts aannames, op basis waarvan in dit geding niet de gevorderde beslissingen kunnen worden genomen.
4.2.
Als echter zou worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [eiseres], is voor toewijzing van de vorderingen in dit geding ook geen plaats, nu het Gerecht niet is gebleken van een spoedeisend belang van [eiseres] bij (toewijzing van) haar vorderingen.
4.3. [
[Eiseres] heeft ter zitting verklaard dat zij en de twee zussen die zij stelt te vertegenwoordigen (hetgeen die zussen ter zitting desgevraagd hebben erkend) niet verlangen dat [gedaagde] de woning per direct verlaat, maar wensen dat er in dat kader iets wordt geregeld. Meer in het bijzonder staan zij voor dat de woning aan [gedaagde] wordt toegedeeld tegen vergoeding van de waarde aan de gemeenschap dan wel dat deze wordt opgeknapt en verkocht.
4.4.
Daarvoor is het vorderen van de verdeling van de woning echter de aangewezen weg en niet het voeren van een kort geding, dat ervoor is bestemd om in spoedeisende gevallen, die geen uitstel dulden, een ordemaatregel te treffen. Daarvan is hier geen sprake. In een verdelingsprocedure kan ook aan de orde komen of door [gedaagde] een gebruiksvergoeding moet worden betaald over de maanden waarin zij de woning na het overlijden van moeder met uitsluiting van de andere deelgenoten heeft bewoond en zo ja, hoe hoog die vergoeding dan zou moeten zijn. Dit kan dan in de verdeling worden betrokken.
4.5.
Als er wel sprake zou zijn van een spoedeisend belang van [eiseres] bij (toewijzing van) haar vorderingen, zouden die echter ook stranden. Artikel 3:171, eerste volzin, van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BWA) bepaalt dat, tenzij een regeling anders bepaalt, iedere deelgenoot bevoegd is tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoekschriften ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. Deze regel ziet echter in beginsel slechts op vorderingen en verzoeken ten behoeve van de gemeenschap tegen derden en niet op vorderingen en verzoeken ten behoeve van de gemeenschap tegen een deelgenoot. Laatstgenoemde vorderingen en verzoeken dienen immers op de voet van de artikelen 3:184 en 3:185 BWA in de verdeling van de gemeenschap te worden betrokken. Het kan gerechtvaardigd zijn om hierop een uitzondering te maken, indien een vordering of een verzoek ten behoeve van de gemeenschap tegen een deelgenoot zich niet ervoor leent in de verdeling van de gemeenschap te worden betrokken (zie ECLI:NL:HR:2018:535). Daarvan is hier echter geen sprake. De in dit geding ingestelde vorderingen lenen zich bij uitstek daarvoor.
4.6.
Wat de gevorderde gebruiksvergoeding betreft komt daar nog bij dat, als deze al door [gedaagde] verschuldigd zou zijn, zij deze moet betalen aan de gemeenschap en niet alleen aan [eiseres], die in dit geding de vordering heeft ingesteld. [Eiseres] heeft dit ter zitting ook erkend. Voor zover [eiseres] heeft gevorderd dat de vergoeding betaald moet worden aan “
eiseres c.s.” maakt dit onvoldoende duidelijk aan wie er betaald moet worden, mede omdat andere personen niet als mede-eisers optreden in dit geding.
4.7.
Gezien al het vorenstaande zullen de vorderingen worden afgewezen.
4.8.
In de familierechtelijke aard van dit geschil, ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 2 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier.