ECLI:NL:OGEAA:2023:195

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
AUA202201296
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure inzake geldvordering door Island Finance Aruba N.V. tegen gedaagden

In deze civiele procedure heeft de naamloze vennootschap Island Finance Aruba N.V. (hierna: IFA) een geldvordering ingesteld tegen twee gedaagden, die beiden te Aruba zijn gevestigd. De procedure is gestart met een inleidend verzoekschrift, waarbij IFA vorderde dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de gedaagden zou veroordelen tot betaling van een bedrag van Afl. 8.512,70, vermeerderd met rente en kosten. Gedaagde 1 heeft zich in persoon verdedigd, terwijl gedaagde 2 niet is verschenen, waardoor verstek is verleend.

De vordering van IFA is gebaseerd op een overeenkomst waarbij een rente van 27% per jaar is overeengekomen, die door het Hof als het maximale percentage aan APR is vastgesteld. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de gedaagden geen verweer hebben gevoerd tegen de vordering van IFA, waardoor deze als niet bestreden wordt beschouwd. Het Gerecht heeft de vordering van IFA in hoofdsom toegewezen, maar heeft de nevenvorderingen, zoals de boeterente en de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, afgewezen. Dit omdat de boeterente het maximum van 27% aan APR overschreed en de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet voldoende was onderbouwd.

In de uitspraak heeft het Gerecht de gedaagden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met de overeengekomen rente en de proceskosten, die zijn begroot op Afl. 2.949,75. Het vonnis is uitgesproken op 15 februari 2023 door mr. A.H.M. van de Leur in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis van 15 februari 2023
Behorend bij A.R. no. AUA202201296
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
te Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: IFA,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:

1.[gedaagde 1],

hierna te noemen: [gedaagde 1],
procederend in persoon,
en

2.[gedaagde 2],

hierna te noemen: [gedaagde 2],
niet verschenen,
beiden te Aruba,
gedaagden,
hierna gezamenlijk ook te noemen: [gedaagden] c.s..

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het inleidend verzoekschrift, met producties;
-de tegen [gedaagde 1] op 31 augustus 2022 verleende akte van niet dienen van antwoord.
1.2
Ook na behoorlijke wederoproeping is [gedaagde 2] niet in deze procedure verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.HET GESCHIL

2.1
IFA vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagden] c.s. veroordeelt:
a. om aan IFA te betalen Afl. 8.512,70, te vermeerderen met de door IFA gematigde overeengekomen rente van 27% per jaar gerekend vanaf 31 oktober 2021, waarbij na iedere betaling na 31 oktober 2021 die rente verschuldigd is over de dan nog resterende hoofdsom zulks tot een maximum van Afl. 2.275,94, na het bereiken van dat maximum te vermeerderen met wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening, verder te vermeerderen met de overeengekomen boeterente van 5% over elke niet betaalde termijn dan wel over het niet betaalde deel daarvan indien een vervallen termijn of een gedeelte daarvan niet wordt betaald binnen 15 dagen na de vervaldatum van die afzonderlijke termijn, en voorts te vermeerderen met een bedrag naar rato van 1,5 punt van het liquidatietarief aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
b. in de proceskosten, waaronder begrepen die van het beslag.
2.2 [
gedaagden] c.s. hebben geen verweer gevoerd.

3.DE BEOORDELING

3.1 [
gedaagden] c.s. hebben de vordering in hoofdsom van IFA en de nevenvorderingen van IFA ter zake van (vermeerdering van de hoofdsom met) overeengekomen rente en daarna wettelijke rente en de daaraan door IFA ten gronde gelegde stellingen niet bestreden. In het licht daarvan komen die vorderingen onrechtmatig noch ongegrond voor, en zullen daarom worden toegewezen.
3.2
Partijen zijn een boeterente overeengekomen van 5% over elke niet tijdig door [gedaagden] c.s. betaalde termijn dan wel over het niet tijdig door hen betaalde deel daarvan, welke boete onderdeel uitmaakt van de vordering van IFA. Het door het Hof (bij vonnis van 21 april 2020, met als vindplaats ECLI:NL:OGHACMB:2020:84) ook voor Aruba vastgestelde of toegelaten maximale percentage aan APR (Annual Percentage Rate) dat een kredietverstrekker tot nader order van de wetgever jaarlijks aan kredietvergoeding in rekening mag brengen aan een kredietverkrijger bedraagt 27% over het geleende bedrag. Het Hof heeft daarbij verder bepaald dat het meerdere daarvan op de voet van het eerste lid van artikel 3:40 BW nietig is. Voormeld maximale percentage aan APR/jaarlijkse kredietvergoeding omvat rente en alle andere kosten die gemoeid gaan met de kredietverstrekking, zo ook mogelijk te verbeuren boeterente. Het Hof heeft in voormeld vonnis weliswaar overwogen dat hij bij de becijfering van het maximum aan APR geen rekening heeft gehouden met onder meer boeterente omdat de verschuldigdheid daarvan niet bij voorbaat vast staat, maar in dat verband geldt naar het oordeel van het Gerecht dat boeterente slechts verschuldigd kan worden zolang die niet met zich brengt dat het maximum van jaarlijks 27% aan APR wordt overschreden. Indien dat wel het geval is, is het overschrijdende deel aan overeengekomen boeterente nietig op grond van het eerste lid van artikel 3:40 BW.
3.3
Uit de vordering van IFA en de daaraan door haar ten gronde gelegde stellingen volgt dat zij de aan [gedaagden] c.s. in rekening te brengen contractuele rente gematigd heeft vastgesteld op jaarlijks 27%, hetgeen reeds het maximum aan APR is. Die omstandigheid brengt in het licht van vorenstaande met zich dat de door IFA bedongen en aan [gedaagden] c.s. in rekening gebrachte boeterente op de voet van het eerste lid van artikel 3:40 BW geheel nietig is, met als gevolg dat die nevenvordering van IFA zal worden afgewezen.
3.4
De vordering van IFA ter zake van vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen omdat niet is gebleken dat IFA dienaangaande meer werkzaamheden heeft verricht dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor krachtens artikel 63a Rv alleen de regels ter zake van proceskosten van toepassing zijn.
3.5 [
gedaagden] c.s. zullen, als de in overwegend het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van IFA, waaronder begrepen die van het op 26 april 2022 ten laste van [gedaagde 2] gelegde conservatoire derdenbeslag onder de naamloze vennootschap [x] General Store N.V.. Tot aan deze uitspraak worden die kosten begroot op (450,-- + 225,35 + 225,35 + 197,45 + 275,15 + 192,15 + 192,15 + 192,50 =) Afl. 1.949,75 aan verschotten (griffiegeld en explootkosten) en Afl. 1.000,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 5 ad Afl. 500,-- per punt).

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt [gedaagden] c.s. om aan IFA te betalen Afl. 8.512,70, te vermeerderen met de door IFA gematigde overeengekomen rente van 27% per jaar gerekend vanaf 31 oktober 2021, waarbij na iedere betaling na 31 oktober 2021 die rente verschuldigd is over de dan nog resterende hoofdsom zulks tot een maximum van Afl. 2.275,94, na het bereiken van dat maximum te vermeerderen met wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
-veroordeelt [gedaagden] c.s. in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van IFA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.949,75;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders door IFA verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.