ECLI:NL:OGEAA:2023:217

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
AUA202302822
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over afgifte van bankgarantie na conservatoir beslag

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de naamloze vennootschap Romar Trading Company N.V. (hierna: Romar) een kort geding aangespannen tegen de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [V.B.A.]. Romar vorderde dat [V.B.A.] binnen 24 uur na betekening van het vonnis de originele bankgarantie zou afgeven, die ter opheffing van conservatoir beslag was gesteld. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 10 augustus 2023 werd ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 7 september 2023.

De achtergrond van het geschil ligt in een conservatoir beslag dat door [V.B.A.] was gelegd op 7 februari 2023, ter zekerheid van een beweerdelijke vordering van Afl. 642.314,10. Romar heeft vervolgens een bankgarantie van Afl. 700.000,-- gesteld om de beslagen op te heffen. Het Gerecht moest beoordelen of [V.B.A.] verplicht was om de bankgarantie terug te geven, nu zij geen eis in de hoofdzaak had ingesteld binnen de gestelde termijn.

Het Gerecht oordeelde dat [V.B.A.] de bankgarantie op eerste verzoek van Romar moest teruggeven, omdat zij niet tijdig een eis had ingesteld. De vorderingen van Romar werden toegewezen, en [V.B.A.] werd veroordeeld tot betaling van dwangsommen en proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 4 oktober 2023 door mr. A.H.M. van de Leur, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 4 oktober 2023
Behorend bij K.G. AUA202302822
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ROMAR TRADING COMPANY N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: Romar,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Naam V.B.A.],
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [V.B.A.],
gemachtigden: de advocaten mrs. A.K.E. Henriquez en A.C. Herrera.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ter griffie ingediend op 10 augustus 2023;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 7 september 2023.
1.2
Romar is ter zitting verschenen bij mr. [naam gemachtigde Romar], occuperende voor de gemachtigde van Romar, die werd vergezeld door de heer [naam directeur Romar] (directeur van Romar). [V.B.A.] is verschenen bij haar gemachtigden, die werden vergezeld door de heer [naam directeur V.B.A.] (directeur van [V.B.A.]). Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd, [V.B.A.] mede aan de hand van een voorgedragen en overgelegde pleitnota, voorzien van toegelaten producties, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen. Partijen hebben ook vragen van het Gerecht beantwoord.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover naar verwezen en niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Krachtens daartoe op 6 februari 2023 verkregen rechterlijk verlof heeft [V.B.A.] op 7 februari 2023 ten laste van Romar - ter meerdere zekerheid van betaling van een door het Gerecht voorlopig op Afl. 642.314,10 begrote (beweerdelijke) vordering inclusief rente en kosten - conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de banken waar Romar bankiert, te weten onder de Aruba Bank N.V., de Caribbean Mercantile Bank N.V., RBC Royal Bank (Aruba) N.V. en Banco di Caribe Aruba N.V. (hierna: de beslagen). Krachtens het rechterlijk beslagverlof moest de eis in de hoofdzaak door [V.B.A.] worden ingediend uiterlijk 28 dagen na de beslaglegging.
2.3
Teneinde de beslagen op te laten heffen heeft Romar ten behoeve van [V.B.A.] zekerheid gesteld door middel van een bankgarantie ter waarde van Afl. 700.000,--. Dit betreft de door de Aruba Bank N.V. op 16 februari 2023 ten behoeve van [V.B.A.] gegeven bankgarantie met als nummer 912023015 (hierna: de bankgarantie).
2.4
In de bankgarantie staat onder meer het volgende:

BANKGARANTIE # 912023015
De ondergetekende;
Aruba Bank N.V., (…), hierna te noemen: de “Bank”;
IN AANMERKING NEMENDE:
A. dat[V.B.A.](…), hierna te noemen de “Begunstigde”, een garantie wenst vanRomar(…), hierna de “Opdrachtgever”, voor de nakoming van een in geschil zijnde vordering, hierna te noemen de “Vordering”;
B. dat de Opdrachtgever ter opheffing van het beslag gelegd voor de Vordering, met beschikking van het Gerecht d.d. 6 februari 2023, de Bank heeft verzocht een garantie te stellen ten behoeve van de Begunstigde;
VERKLAART HET NAVOLGENDE:
1. De Bank stel zich onherroepelijk garant jegens de Begunstigde voor de betaling van al hetgeen de Begunstigde ter zake van de Vordering van de Opdrachtgever te vorderen heeft blijkens de ondervermelde bewijsstukken, zulks met inachtneming van het hierna bepaalde.
2. De Bank verbindt zich op eerste schriftelijk verzoek van de Begunstigde, om onder gelijktijdige overlegging van:
-
een gewaarmerkte kopie van een grosse van een in kracht van gewijsde zijnde vonnis
of;
-
een gewaarmerkt afschrift van een akte houdende een minnelijke regeling;
aan de Begunstigde te voldoen het bedrag aan hoofdsom, rente en kosten dat ten gunste van de Begunstigde is vastgesteld, met dien verstande dat de Bank niet gehouden is meer te voldoen dan het maximum bedrag verbonden aan deze garantie.
3. Deze garantie is geldig tot een maximum bedrag vanAWG 700,000.00 (Zegge: Arubaanse Florins Zevenhonderdduizend en 00/100).
4. Deze garantie is geldig tot 60 dagen, nadat in de genoemde gerechtelijke procedure tussen de Begunstigde en de Opdrachtgever, onherroepelijk zal zijn beslist.
5. Na verval (datum) van deze garantie kan de Begunstigde geen enkele aanspraak meer maken jegens de Bank uit hoofde van deze garantie en is de Begunstigde op verzoek van de bank verplicht de Bank uit haar verplichtingen te ontslaan.
(…).”.
2.5 [
V.B.A.] heeft op 21 februari 2023 de beslagen doen opheffen.
2.6
Ten tijde van de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak op 7 september 2023 had [V.B.A.] geen eis in de hoofdzaak ingediend ter zake van haar (beweerdelijke) vordering waarvoor zij de beslagen heeft doen leggen, althans had [V.B.A.] geen eis in rechte ingesteld ter zake van de beweerdelijke vordering waarvoor zij ter opheffing van voormelde beslagen de bankgarantie heeft verkregen.

3.HET GESCHIL

3.1
Romar vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad (zo het begrijpt):
a. [V.B.A.] beveelt om binnen 24 uur na de betekening aan haar van dit vonnis de originele hiervoor onder 2.3 vermelde en omschreven bankgarantie aan Romar af te geven;
b. bepaalt dat [V.B.A.] ten behoeve van Romar een dwangsom verbeurt van Afl. 25.000,-- voor iedere dag of deel daarvan dat [V.B.A.] dat bevel niet opvolgt;
c. [V.B.A.] veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [
V.B.A.] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door Romar verzochte en tot veroordeling van Romar in de proceskosten.
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
In deze procedures moet aan de hand van het door partijen gestelde, zonder nader onderzoek en met inachtneming van de beperkingen van de op snelheid gerichte procedure in kort geding, de vraag worden beantwoord of de hiervoor omschreven vorderingen van partijen in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door hen gevraagde voorzieningen gerechtvaardigd is. Het Gerecht komt eerst toe aan de beantwoording van die vraag indien naar het oordeel van het Gerecht sprake is van een rechtens te respecteren spoedeisend belang bij (toewijzing van) die vorderingen in de zin van het eerste lid van artikel 226 Rv. Het ontbreken van dat belang leidt reeds tot afwijzing van het verzochte.
4.2.1
Naar het oordeel van het Gerecht volgt het spoedeisend belang van Romar bij (toewijzing) van haar hiervoor onder 3.1 sub a. omschreven vordering uit de aard van die vordering en de daaraan door Romar ten gronde gelegde stellingen. Meer in het bijzonder wordt te dezen het volgende overwogen. De oorsprong van de vordering onder 3.1 sub a. is gelegen in de beslagen, ter zake waarvan door partijen is afgesproken dat die door [V.B.A.] zullen worden opgeheven indien Romar ten behoeve van [V.B.A.] voldoende zekerheid stelt voor betaling van haar (beweerdelijke) vordering op Romar. Aldus is de bankgarantie in de plaats gekomen van de door [V.B.A.] gelegde beslagen, die naar aanleiding van die garantie de beslagen op 21 februari 2023 heeft opgeheven of heeft doen opheffen.
4.2.2
Ingevolge het eerste lid van artikel 705 Rv kan het Gerecht, recht doende in kort geding, op vordering van iedere belanghebbende een beslag opheffen. Met deze wettelijke bepaling is het spoedeisend belang bij een vordering tot opheffing van een beslag gegeven. In het licht daarvan is het Gerecht voorshands van oordeel dat hetzelfde heeft te gelden ter zake van een vordering tot teruggave van bankgarantie die (ter opheffing daarvan) in de plaats is gekomen van een beslag, zoals in het onderhavige geval. Het verweer van [V.B.A.] op dit onderdeel wordt verworpen.
4.3
Vast staat dat [V.B.A.] krachtens de beslissing van de beslagrechter binnen 28 dagen na het leggen van de beslagen de eis in de hoofdzaak had moeten indienen. De omstandigheid dat partijen zijn overeengekomen dat de beslagen worden vervangen door de bankgarantie brengt naar het voorlopig oordeel van het Gerecht met zich dat die op de beslagen ziende door de beslagrechter gestelde voorwaarde geen rol meer speelt. De beslagen zijn immers opgeheven en bestaan daarom niet meer.
4.4
Vast staat verder dat partijen niet hebben afgesproken dat de bankgarantie wordt/is gegeven aan [V.B.A.] onder de voorwaarde dat [V.B.A.] - op straffe van het moeten teruggeven aan Romar van de bankgarantie - binnen een bepaalde termijn ter zake van haar beweerdelijke vordering waarvoor zij de bankgarantie heeft verkregen een eis moet indienen bij het Gerecht. Een dergelijke afspraak blijkt dan ook niet uit de bankgarantie. Dit brengt naar het voorshandse oordeel van het Gerecht de zeer onwenselijke situatie met zich dat [V.B.A.] ongesanctioneerd kan bepalen dat zij die eis eerst bijvoorbeeld een half jaar of - meer dan dat - na het verkrijgen van de bankgarantie instelt [1] . In dat licht en in dat van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid heeft het Gerecht ter zitting de vraag aan partijen voorgelegd of dit de bedoeling van partijen is geweest bij de totstandkoming van de afspraak dat door afgifte van de bankgarantie de beslagen zouden worden opgeheven door [V.B.A.], of dat toen de bedoeling van partijen was af te spreken dat de bankgarantie aan [V.B.A.] zal worden gegeven onder de voorwaarde dat [V.B.A.] - op straffe van het moeten teruggeven aan Romar van de bankgarantie - binnen een bepaalde termijn ter zake van haar beweerdelijke vordering op Romar een eis moet indienen bij het Gerecht. Anders dan [V.B.A.] stelt Romar dat dit laatste in het licht van bedoelde door de beslagrechter bepaalde voorwaarde ter zake van beslaglegging haar bedoeling was met betrekking tot het geven van de bankgarantie. Het Gerecht overweegt als volgt.
4.5.1
Redelijke voorlopige uitleg van de kennelijk mondelinge afspraak tussen partijen met betrekking tot het afgeven van de bankgarantie ter opheffing van de beslagen met daaraan de door de beslagrechter verbonden voorwaarde brengt met zich dat Romar heeft bedoeld af te spreken met [V.B.A.] dat [V.B.A.] binnen een zekere termijn na ontvangst van de bankgarantie (waarover hierna meer) de eis met betrekking tot haar beweerdelijke vordering waarvoor zij de bankgarantie heeft verkregen - op straffe van het moeten teruggeven van die garantie aan Romar - moest instellen, en dat [V.B.A.] dit redelijkerwijze had moeten begrijpen. Omgekeerd hoefde Romar redelijkerwijze niet te begrijpen dat het de bedoeling was van [V.B.A.] dat zij na de verkregen bankgarantie ongesanctioneerd mocht uitmaken of en wanneer zij bedoelde eis zou instellen.
4.5.2
Redelijke verdere voorlopige uitleg brengt ter zake van de aanvang van de termijn waarbinnen [V.B.A.] haar eis ter zake van haar beweerdelijke vordering waarvoor zekerheid is gesteld had moeten instellen met zich dat die termijn eerst is aangevangen op de dag waarop Romar zekerheid heeft gesteld. Redelijke verdere voorlopige uitleg brengt ter zake van de duur van die termijn met zich dat dienaangaande zou kunnen worden aangesloten bij de door de beslagrechter vastgestelde termijn van 28 dagen, maar los daarvan heeft te gelden dat bedoelde eis in elk geval ingesteld had moeten zijn op 6 september 2023, zijnde de dag voorafgaande aan de mondelinge behandeling van deze zaak, ofwel ruim zeseneenhalve maand nadat [V.B.A.] de bankgarantie op 16 februari 2023 had verkregen. Gesteld noch is gebleken dat het voor [V.B.A.] onmogelijk was om binnen die termijn bedoelde eis in te stellen.
4.6
Nu vast staat dat bedoelde eis ten tijde van de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak op 7 september 2023 (om voor haar moverende reden) niet door [V.B.A.] was ingesteld, is [V.B.A.] naar het voorlopig oordeel van het Gerecht gehouden de bankgarantie op eerste verzoek van Romar onverwijld terug te geven aan Romar.
4.7
De hiervoor geschetste stand van zaken brengt mee dat de hiervoor onder 4.1 geformuleerde vraag bevestigend moet worden beantwoord. Dat betekent dat de vorderingen van Romar zullen worden toegewezen als na te melden. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld door [V.B.A.] die een ander oordeel kunnen dragen. Ook nadere afweging van de belangen van partijen noopt niet tot een andersluidende slotsom.
4.8
Dwangsommen zullen gemaximeerd worden opgelegd aan [V.B.A.].
4.9 [
V.B.A.] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Romar, tot aan deze uitspraak begroot op (7.000,-- + 225,-- =) Afl. 7.225,-- aan verschotten (griffiegeld en oproepkosten) en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, recht doende in kort geding:
-beveelt [V.B.A.] om binnen 24 uur na de betekening aan [V.B.A.] van dit vonnis de originele hiervoor onder 2.3 vermelde en omschreven bankgarantie aan Romar af te geven;
-bepaalt dat [V.B.A.] ten behoeve van Romar een dwangsom verbeurt van Afl. 25.000,-- voor iedere dag of deel daarvan dat [V.B.A.] voormeld bevel niet opvolgt, terwijl [V.B.A.] te dezen niet meer dan Afl. 750.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren;
-veroordeelt [V.B.A.] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Romar, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 8.725,--;
-verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders door Romar verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 4 oktober 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 4 oktober 2023
Instantie: gerecht in eerste aanleg van Aruba
Zaaknummer: K.G. nr. AUA202302822
Inhoudsindicatie: Kort Geding. Afgifte bankgarantie.
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: Civiel
Rechter: mr. A.H.M van de Leur
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - enkelvoudig

Voetnoten

1.Dit terwijl uit het karakter van conservatoire beslaglegging en zekerheistelling in de plaats daarvan voortvloeit dat niet kan worden gedraald met het instellen van de eis ter zake van de (beweerdelijke) vordering waarvoor dat beslag is gelegd of waarvoor die zekerheid (ter opheffing van het beslag) is gesteld.