ECLI:NL:OGEAA:2023:236

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
AUA202201014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en erfdienstbaarheid in verband met de aanleg van de Watty Vos Boulevard

In deze bodemzaak heeft [Naam EENMANSZAAK] het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba verzocht om een verklaring voor recht dat het Land Aruba onrechtmatig handelt door geen (directe) in- en uitgang te bieden tot de Watty Vos Boulevard. [Naam EENMANSZAAK] stelt dat het Land inbreuk maakt op een erfdienstbaarheid en dat er toezeggingen zijn gedaan die niet zijn nagekomen. De vordering is gebaseerd op zowel het vertrouwensbeginsel als het egalitébeginsel. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er geen erfdienstbaarheid door verjaring is ontstaan, omdat de verjaringstermijn niet is voltooid. Tevens is het Gerecht van oordeel dat de vorderingen op basis van het vertrouwensbeginsel niet ontvankelijk zijn, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een bevoegde persoon. De vordering tot ontsluiting van het perceel door de Watty Vos Boulevard is afgewezen, omdat het Land heeft aangetoond dat een directe ontsluiting niet mogelijk is zonder inbreuk te maken op verkeersveiligheidseisen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

Vonnis van 5 april 2023
Behorend bij A.R. nr. AUA202201014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
de naamloze vennootschap
[Naam N.V. 1] h.o.d.n. [Naam N.V. 2],
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna te noemen: [Naam EENMANSZAAK],
gemachtigde: de advocaat mr. C.B.A. Coffie,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
gedaagde,
hierna te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. [naam gemachtigde] (DWJZ).

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de producties van [Naam EENMANSZAAK], ingediend op 5 december 2022;
- de pleitnota van [Naam EENMANSZAAK];
- comparitie van partijen, gehouden op 8 december 2022, waarbij zijn verschenen [Naam EENMANSZAAK], vertegenwoordigd door haar directeur [naam directeur], bijgestaan door de gemachtigde voornoemd, en het Land, vertegenwoordigd door de gemachtigde voornoemd en ing. [naam projectleider DOW], projectleider afdeling O&P bij de Dienst Openbare Werken (DOW).
1.2
De datum voor vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Naam EENMANSZAAK] drijft sinds 1984 een onderneming in de verkoop, installatie en herstel van uitlaatsystemen en onderdelen daarvoor, en de export van deze artikelen.
2.2
De onderneming was in het verleden gevestigd aan de [adres] te Aruba. Vanaf 1997 is de onderneming gevestigd aan het adres [adres] te Aruba (hierna: het perceel).
2.3
Het perceel wordt in een meetbrief van de dienst Landmeetkunde en Vastgoedregistratie, afdeling Kadaster van 15 mei 1997 voor zover van belang als volgt omschreven:
“ (…) en wordt als volgt begrensd: (…)
ten
zuiden: door een geprojecteerde weg (domeingrond); en
ten
westen: door een verharde weg, hiervan gescheiden door een strook domeingrond van ongeveer 20 m.”
2.4
Het perceel is eigendom van de naamloze vennootschap [Naam N.V. 3], een aan [Naam EENMANSZAAK] gelieerd bedrijf. Het perceel is aan [N.V. 3] geleverd op 27 maart 1998, op grond van een overeenkomst van koop, verkoop en ruiling, waarbij meerdere percelen waren betrokken. Een van de partijen bij deze overeenkomst is [naam directeur [x] N.V.], ten tijde daarvan directeur van [x] N.V..
2.5
Bij brief van 18 december 2017 heeft [Naam EENMANSZAAK] de minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister) onder meer het volgende bericht:
“Onbegrijpelijk!
Hopelijk kunt u corrigeren wat niet juist is.
Begin November 2017 werd ik door mijn rechterhand bij [Naam N.V. 2] ([N.V. 2]) gebeld met het bericht dat twee (2) mannen betrokken bij het project “nieuwe 4-baans Watty Vos Llvd” de ingang bij [N.V. 2] hebben GESLOTEN (…) Een paar dagen later verschenen vertegenwoordigers van DOW bij [N.V. 2] om te laten weten dat de ingang PERMANENT gesloten gaat blijven.
Direkt daarop heb ik de directeur van DOW (Ing. [naam directeur DOW]) benaderd met het verzoek om de ingang weer te heropenen. Hij zou dat “proberen, doch liet weten dat het moeilijk was.” Misschien wel moeilijk maar niet onmogelijk!
Al meer dan TWINTIG (20) jaar bestaat [N.V. 2] met de bedoelde ingang.
In de periode Jan-Oct 2017 hebben wij een groei meegemaakt van 7.3% en in de maand November al een achteruitgang van 17.9% vergeleken met 2016. In feite dus een achteruitgang van meer dan 25%.....allemaal vanwege het afsluiten van de ingang. Zelfs ondanks dat ge-investeerd is in [N.V. 2] in een frisse facelift (…)
Het is duidelijk dat [N.V. 2], door het afsluiten van de ingang aan de “hoofdweg” en klanten via een omweg door bewoonde wijk [naam wijk] naar [N.V. 2] te dirigeren, financieel al behoorlijk is aangetast met een niet mis te verstane waarde daling.
Hopelijk kunt U – gelet op uw positie, met de juiste wijsheid, overtuigingskracht en aanpak – dit terug draaien. Hoe langer wij wachten, hoe erger het gaat worden voor [N.V. 2] en dat willen wij geen van allen.”
2.6
In een e-mailbericht van 1 augustus 2018 heeft ing. [naam projectleider DOW], projectleider afdeling O&P bij DOW aan [naam projectmanager], projectmanager bij [Naam VBA] onder meer het volgende bericht:
“The Contracting Authority has received the request for possible access from WB01 to the existing [x] shop and also to tow buildings on the right side after RT01.
Please inform the Contracting Authority if access is possible and if not, please an explanation why not.”
2.7
Bij e-mailbericht van 24 september 2018 heeft [projectmanager] daarop onder meer het volgende aan [projectleider DOW] geantwoord:
“On our design does entrances are not included (see in acconex register [nr.]). Requirement 2.01.01.08 clearly states that all access to the infrastructure should be done by the connections roads meaning roundabouts. It would be a request for contract change form CA witch in terms of road safety is not advisable to do;
Entrances for the buildings near RT 1 right hand side (see pic ST 0+100) is not safe to the road user without a lane for acceleration. It’s to near the roundabout, which means that the normal road user will be acceleration when suddenly a car in from of him can reduce speed to entry on the parking lot or entry the WV1 with low speed,
Entrance for the [x] shop also not safe for the road user. They will get access in the WV1 with reduce speed, causing a safety issue to the user that will came at 80km/h.”
2.8
Bij e-mailbericht van 17 december 2018 heeft de [naam directeur EENMANSZAAK] de directeur DOW onder meer het volgende bericht:
“Ma saca algun portret cu bo por wak na [Naam N.V. 2] caminda bo por wak e trabow di boso projecto dilanti nos luga cu ta den full swing. Mi lo aprecia pa mandami un schets di con e entrada precies ta bin locual ba bisami basta tempo pasa (mas cu 1 anja) cu ta un tipo di "lus" pa mi splica mi hendenan? Nan ta un tiki preocupa pasobra tin un haltura pisa desde e caminda nobo cu dilanti..
Pls advise”
2.9
In november 2019 is de Watty Vos Boulevard geopend. Deze hoofdweg loopt ten westen van het perceel, waar voorheen een verharde weg liep (zie 2.3)
2.1
Bij brief van 16 december 2019 heeft [Naam EENMANSZAAK] DOW als volgt bericht:
“Zoals u weet en niet kunt ontkennen ben ik 2 jaar geleden bij u langs op kantoor geweest om te vragen wat er precies gaat gebeuren met de nieuwe grote hoofdweg (…) U heeft mij toen toegezegd dat er een lus zou kunnen voor in- en uitgang en ik mij geen zorgen hoefde te maken dat de bestaande in- en uitgang zou “verdwijnen.”
2.11
Bij e-mailbericht van 23 december 2019 heeft de [directeur EENMANSZAAK] de directeur DOW onder meer het volgende bericht:
“Manera ba primintimi, ora mi tabata na bo oficina dialuna 16 di Dec 2019 8:30 am pa entrega un carta tocante entrada/salida na [Naam EENMANSZAAK] ([EENMANSZAAK]), bo lo bai check personalmente na [EENMANSZAAK] pa wak con pa solushona e problema di entrada/salida na [EENMANSZAAK].
Mi no a tende mas di bo, ni un reaccion riba mi msg cu ma mandabo 20 di Dec, del cual msg mi ta puntra “ba figure out caba con bo ta laga fix e entraga pa [EENMANSZAAK]….timeschedule?”
2.12
Bij brief van 25 januari 2020 heeft [Naam EENMANSZAAK] de minister bericht en hem onder meer verzocht om een schriftelijke bevestiging van wanneer het probleem met de in- en uitgang wordt opgelost.
2.13
Bij brief van 19 juli 2021 heeft [Naam EENMANSZAAK] de minister gesommeerd om “voor de constructie van de toegezegde lus voor in- en uitgang zorg te dragen en alle daarbij behorende kosten voor haar eigen rekening te nemen.”
2.14
Bij brief van 3 september 2021 heeft de minister [Naam EENMANSZAAK] te kennen gegeven dat en waarom niet aan voormelde sommatie zal worden voldaan.
2.15
Bij brief van 17 maart 2022 heeft [Naam EENMANSZAAK] de minister te kennen gegeven dat haar niets anders rest dan om over te gaan tot het treffen van rechtsmaatregelen.

3.DE VORDERING EN HET VERWEER

3.1 [
Naam EENMANSZAAK] vordert het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
“i. Voor recht te verklaren dat het Land Aruba sinds 1 oktober 2016, dan wel 16 december 2019, dan wel 25 januari 2020, dan wel 19 juli 2021 althans in ieder geval vanaf de datum van indiening van dit verzoek onrechtmatig handelt jegens [Naam EENMANSZAAK] N.V. door niet te zorgen voor een (directe) in- en uitgang tot de Watty Vos Boulevard; en/of
ii. Voor recht te verklaren dat het Land Aruba sinds 1 oktober 2016, dan wel 16 december 2019, dan wel 25 januari 2020, dan wel 19 juli 2021 althans in ieder geval vanaf de datum van indiening van dit verzoek onrechtmatig handelt jegens [Naam EENMANSZAAK] N.V. door de (namens het Land Aruba) gedane toezegging niet uit te voeren; en/of
iii. Voor recht te verklaren dat het Land Aruba onrechtmatig handelt jegens [Naam EENMANSZAAK] N.V. door aan haar geen schadevergoeding aan te bieden sinds 1 oktober 2016, dan wel 16 december 2019, dan wel 25 januari 2020, dan wel 19 juli 2021 althans in ieder geval vanaf de datum van indiening van dit verzoek; en/of
iv. Het Land Aruba te veroordelen tot betaling aan [Naam EENMANSZAAK] N.V. van de door [Naam EENMANSZAAK] N.V. geleden schade veroorzaakt door het jegens haar gepleegde onrechtmatig handelen van het Land Aruba, welke schade nader is op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en de zaak daarvoor te verwijzen naar de schadestaatprocedure; en/of
v. Het Land Aruba te veroordelen om de toegezegde lus aan te leggen in verband met een in- en uitgang tot de Watty Vos Boulevard, dan wel om een andere in- en uitgang aan te leggen die een (directe) in- en uitgang verschaft tot de Watty Vos Boulevard, dan wel om een andere ingang aan te leggen die een (directe) ingang verschaft tot de Watty Vos Boulevard, binnen een maand na Uw Vonnis, dan wel binnen een door U E.A. in goede justitie te bepalen korte termijn en waarbij het Land Aruba alle daarbij behorende kosten voor haar eigen rekening dient te nemen. Dit alles op straffe van een dwangsom van Afl. 1.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat het Land Aruba in gebreke met deze veroordeling moge blijven; en/of
vi. Alles met zodanige andere of verdere beslissingen als U E.A. in goede justitie zal vermenen te behoren;
vii. Kosten rechtens, de nakosten daarin begrepen. Met veroordeling van Gedaagde tot betaling van de wettelijke rente over de kostenveroordeling vanaf 15 dagen na uw vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.”
3.2
Aan haar vordering heeft [Naam EENMANSZAAK] het volgende ten grondslag gelegd.
Primair stelt [Naam EENMANSZAAK] dat het Land jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, door inbreuk te maken op een erfdienstbaarheid van [Naam EENMANSZAAK], dan wel door geen gestand te doen aan de van de zijde van het Land gedane toezegging dat [Naam EENMANSZAAK] ontsloten blijft door de Watty Vos Boulevard. Als gevolg daarvan leidt zij schade, bestaande uit omzetderving.
Subsidiair grondt [Naam EENMANSZAAK] de vordering op het egalitébeginsel. In dit verband stelt [Naam EENMANSZAAK] dat zij onevenredige schade ondervindt van de aanleg van de Watty Vos Boulevard, zonder ontsluiting.
3.3
Het Land heeft gemotiveerd verweer gevoerd strekkende tot afwijzing van de vordering. Het Land betwist dat zij onrechtmatig jegens [Naam EENMANSZAAK] heeft gehandeld. In dit verband betwist het Land dat enige erfdienstbaarheid is ontstaan en voorts dat het Land enige toezegging met betrekking tot ontsluiting heeft gedaan. Voorts stelt het Land dat het voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [Naam EENMANSZAAK]. Gelet op de getroffen maatregelen kan niet worden geoordeeld dat [Naam EENMANSZAAK] onevenredige schade lijdt, aldus het Land.

4.DE BEOORDELING

erfdienstbaarheid
4.1
Het Gerecht begrijpt de stellingen van [Naam EENMANSZAAK] ter zake van de erfdienstbaarheid aldus, dat door verjaring een erfdienstbaarheid van overpad is ontstaan. Met het afsluiten van de toegangsweg vanaf de Watty Vos Boulevard naar het perceel, heeft het Land inbreuk gemaakt op dat recht. Daarmee heeft het Land jegens haar onrechtmatig gehandeld, aldus [Naam EENMANSZAAK].
[Naam EENMANSZAAK] stelt in dit verband dat van de voormalige weg, thans de Watty Vos Boulevard, sinds de vestiging van haar onderneming op het perceel in 1997 een zandweg heeft gelopen. Deze zandweg is op enig moment geasfalteerd. Deels heeft [Naam EENMANSZAAK] dat gedaan, en deels is dat vanwege het Land gebeurd. Het perceel was tot aan de afsluiting van de toegangsweg in verband met de werkzaamheden aan de Watty Vos Boulevard niet vanuit [weg] bereikbaar, vanwege begroeiing over de weg. Pas met het afsluiten van de toegangsweg, is de begroeiing gesnoeid en is de weg vanuit [weg] geasfalteerd, zo stelt [Naam EENMANSZAAK].
4.2
Het Land betwist dat ten gunste van [Naam EENMANSZAAK] een recht van overpad is ontstaan. In dit verband stelt het Land dat zodanige erfdienstbaarheid niet in de openbare registers is ingeschreven. Voorts stelt het Land dat de door [Naam EENMANSZAAK] gebruikte toegangsweg een illegale in- en uitrit betrof, en dat het Land het gebruik daarvan slechts gedurende enige tijd heeft gedoogd.
4.3
Het Gerecht overweegt ter zake als volgt. Voorop wordt gesteld dat niet in geschil is dat geen erfdienstbaarheid door titel is verkregen, zodat het bezit van de erfdienstbaarheid alleen door verjaring kan zijn verkregen. [Naam EENMANSZAAK] heeft gesteld dat door het gebruik van de toegangsweg sinds 1997 de erfdienstbaarheid van overpad op enig moment door verjaring is ontstaan. Omdat door de invoering van het (Nieuw) Burgerlijk Wetboek (BW) op 1 januari 2002 een erfdienstbaarheid op andere gronden middels verjaring kan ontstaan dan vóór die datum, toen het Oud Burgerlijk Wetboek (oud BW) nog gold, zal het Gerecht de vordering gedifferentieerd dienen te beoordelen. Het Gerecht zal als eerste de vraag beantwoorden of voor 2002 door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan. Indien geen sprake is van verjaring onder het oud BW, zal het Gerecht de vordering beoordelen op basis van de criteria die onder het (huidige) BW gelden.
4.4 [
Naam EENMANSZAAK] heeft niet gesteld dat en waarom het onderhavige recht van overpad een voortdurende erfdienstbaarheid is. Dat is vereist, nu volgens het oud BW een nietvoortdurende erfdienstbaarheid niet door verjaring kon worden verkregen (artikel 736 en 738) en onder het oud BW een recht van overpad als een nietvoortdurende erfdienstbaarheid werd aangemerkt (artikel 716 lid 3). Reeds om deze reden is onder het oud BW geen erfdienstbaarheid door verjaring ontstaan.
4.5
Nu onder het oud BW niet-voortdurende en niet-zichtbare erfdienstbaarheden geen voorwerp van bezit kunnen opleveren (artikel 589 lid 2), kan de verjaringstermijn niet eerder dan op 1 januari 2002, met de inwerkingtreding van het BW zijn gaan lopen, omdat vanaf dat moment bezit van een erfdienstbaarheid als de onderhavige mogelijk is geworden. Dit leidt tot de vraag of op grond van het vanaf 1 januari 2002 geldende BW een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan door verjaring. Onder het (huidige) BW is het voor verjaring niet langer vereist dat de erfdienstbaarheid voortdurend en zichtbaar is. Voor verkrijgende verjaring is wel vereist dat gedurende een onafgebroken periode vanaf 2002 tien jaar sprake is van bezit van een erfdienstbaarheid en de bezitter te goeder trouw is (artikel 3:99 BW). Is de bezitter niet te goeder trouw geweest, dan is een periode vanaf 2002 van twintig jaar van bezit vereist voordat de bevrijdende verjaring is voltooid (artikel 3:105 gelezen in verbinding met artikel 3:306 BW).
4.6
Een bezitter is te goeder trouw, wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen (artikel 3:118 lid 1 BW). Een bezitter wordt vermoed te goeder trouw te zijn (artikel 3:118 lid 3 BW). Dit betekent dat het aan de rechthebbende is om aan te tonen dat de bezitter de werkelijke situatie kende of althans behoorde te kennen (artikel 3:11 BW). In het algemeen wordt tot uitgangspunt genomen dat iemand alleen te goeder trouw kan menen rechthebbende van een erfdienstbaarheid te zijn indien een vestigingshandeling heeft plaatsgehad. Het Land heeft onweersproken gesteld dat ter zake geen vestigingshandeling heeft plaatsgehad, zodat dit vast is komen te staan. Dat leidt tot de conclusie dat geen sprake is van goede trouw. Ook overigens ziet het Gerecht in het gestelde geen grond om niettemin goede trouw aan te nemen.
4.7
Dan rest de vraag of [Naam EENMANSZAAK] gedurende een periode van twintig jaar bezitter is geweest van de erfdienstbaarheid. De vraag of sprake is geweest van een bezit van erfdienstbaarheid, moet naar verkeersopvattingen worden beoordeeld (artikel 3:108 BW). Hierbij het gaat om feitelijke omstandigheden, zoals gedragingen en een bestendige toestand waaruit een bevoegdheid kan worden afgeleid om op een stuk grond een erfdienstbaarheid te kunnen uitoefenen. Er geldt dus een objectieve maatstaf. De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat bij de aan de orde zijnde vraag de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moet worden genomen.
4.8
Aan [Naam EENMANSZAAK] kan worden meegegeven dat het bezit van de erfdienstbaarheid naar buiten blijkt uit de aanwezigheid van een – deels door haar geasfalteerde – toegangsweg en dat zij onweersproken heeft gesteld dat deze toegangsweg frequent dan wel exclusief gebruikt werd om het perceel te bereiken, hetgeen sterke aanknopingspunten zijn om bezit van de erfdienstbaarheid van overpad aan te nemen. Niettemin laat het Gerecht beantwoording van de vraag of sprake is geweest van zodanig bezit in het midden, omdat uit de stellingen van [Naam EENMANSZAAK] volgt dat de verjaringstermijn van twintig jaar niet is voltooid. [Naam EENMANSZAAK] heeft gesteld de erfdienstbaarheid bij de vestiging van haar onderneming op het perceel in 1997 in bezit te hebben genomen, en dat de toegangsweg eind 2016, begin 2017 in verband met de aanleg van de Watty Vos Boulevard is afgesloten en sindsdien niet meer als zodanig is gebruikt. Uitgaande van het aanvangstijdstip van de verjaringstermijn op 1 januari 2002 was op het moment van beëindiging van het gebruik van de toegangsweg nog geen twintig jaar verstreken, overigens ook niet indien moet worden uitgegaan van de afsluiting van de toegangsweg in het najaar van 2017, zoals door het Land is gesteld en ook valt af te leiden uit de overgelegde stukken, onder meer productie 1 bij de conclusie van antwoord.
4.9
De conclusie is dat er niet door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan ten aanzien van het overpad ten behoeve van het perceel. Dit leidt ertoe dat de vorderingen niet op deze grond kunnen worden toegewezen.
Vertrouwens- en egalité-beginsel
Toegang tot de burgerlijke rechter
4.1
Ten aanzien van de vorderingen, gegrond op het vertrouwens- en het égalitebeginsel, dient het Gerecht ambtshalve te beoordelen of [Naam EENMANSZAAK] in die vorderingen ontvankelijk is bij de burgerlijke rechter. In dit verband is doorslaggevend of het gestelde onrechtmatig handelen is geschied bij een beschikking in de zin van de landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) dan wel of de gestelde schade het gevolg is van enige beschikking in deze zin.
4.11
Vooralsnog gaat het Gerecht ervan uit dat dit niet het geval is. In de stukken is geen melding gemaakt van een aanlegvergunning of enige andere bestuursrechtelijke beschikking met betrekking tot de aanleg van de Watty Vos Boulevard. Verder neemt het Gerecht in aanmerking dat van de zijde van het Land is gesteld dat de aanleg van de Watty Vos Boulevard dateert van voor de vaststelling en inwerkingtreding van het ruimtelijk ontwikkelingsplan met voorschriften (ROPV), waarin een aanlegvergunningstelsel is vervat. Niettemin wenst het Gerecht ter zake uitsluitsel te krijgen, en wel van het Land, als daartoe meest gerede partij. De zaak zal dan ook naar de rol worden verwezen, voor een akte van de zijde van het Land waarbij het Land zich dient uit te laten over de vraag of de aanleg van de Watty Vos Boulevard ter hoogte van het perceel gegrond is op enige beschikking in de zin van de Lar, waarna [Naam EENMANSZAAK] kan reageren. Veronderstellenderwijs uitgaande van een negatief antwoord op deze vraag, overweegt het Gerecht verder als volgt.
vertrouwensbeginsel
4.12
Ter comparitie heeft [Naam EENMANSZAAK] het beroep op het vertrouwensbeginsel nader toegelicht. Dit beroep grondt [Naam EENMANSZAAK] op de toezeggingen vanwege het Land gedaan in de aanloop naar de grondruil in 1998, bezien in samenhang gedaan met de mededelingen gedaan door de directeur DOW ten tijde van de werkzaamheden aan de Watty Vos Boulevard ter hoogte van het perceel. In dit verband stelt [Naam EENMANSZAAK], onder verwijzing naar een overgelegde verklaring van [naam directeur van [x] N.V. & een van de partijen] van 25 november 2022, dat bij het aangaan van de op initiatief van het Land tot stand gekomen grondruil met [directeur [EENMANSZAAK]], van de zijde van het Land – in de persoon van de directeur DOW – is bevestigd dat [Naam EENMANSZAAK] bereikbaar zou blijven vanaf de hoofdweg, en dat [directeur [EENMANSZAAK]] daarbij te kennen heeft gegeven alleen met de grondruil akkoord te gaan, indien [Naam EENMANSZAAK] ontsloten zou blijven door een hoofdweg. Ten aanzien van de gestelde toezeggingen door de directeur DOW in 2016 en 2017 stelt [Naam EENMANSZAAK] dat deze diverse malen heeft toegezegd dat het perceel ontsloten zou worden door de Watty Vos Boulevard, en eerst in het najaar van 2017 daarop terug is gekomen door aan [Naam EENMANSZAAK] te kennen te geven dat ontsluiting door de Watty Vos Boulevard moeilijk zal worden.
4.13
Het Land betwist enige toezegging ter zake aan [Naam EENMANSZAAK] te hebben gedaan. Het Land stelt in dit verband dat het Land niet betrokken is geweest bij de grondruil tussen [directeur [x] N.V.] en [N.V. 3]. Het Land betwist bij deze gelegenheid enige toezeggingen aan [Naam EENMANSZAAK] te hebben gedaan. Voorts kan de mededeling van de directeur DOW ten tijde van de aanleg van de Watty Vos Boulevard niet worden aangemerkt als een aan het Land toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezegging, gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. In dit verband stelt het Land dat uit het e-mailbericht van [Naam EENMANSZAAK] van 18 december 2017 valt af te leiden dat de directeur DOW geen toezegging heeft gedaan, maar desgevraagd aan [directeur [EENMANSZAAK]] te kennen heeft gegeven dat hij zou proberen om de toegangsweg te heropenen, maar dat dit moeilijk zou worden. Deze mededeling mocht dan ook niet als een toezegging worden begrepen.
4.14
Het Gerecht overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak (onder meer GHvJ 17 januari 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:16) kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan een concrete, ondubbelzinnige aan dat orgaan toe te rekenen toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Hiervan kan ook sprake zijn indien deze toezegging is gedaan door een persoon waarvan de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat deze de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Als toezegging worden aangemerkt gedragingen en/of uitlatingen van overheidsfunctionarissen die bij de justitiabele redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend, na kennisneming van de voor dat geval relevante gegevens, die niet zozeer strijdt met de regels dat redelijkerwijs niet op nakoming kan worden gerekend.
4.15
Indien een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel wordt gedaan, dient de vraag te worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is voor de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid (vergelijk onder meer ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694). Gewekt vertrouwen behoeft niet onder alle omstandigheden te worden nagekomen. Daartoe is vereist dat bij afweging van de betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, geen zwaarder wegende belangen aan het honoreren van de verwachtingen in de weg staan. Die zwaarder wegende belangen kunnen zijn gelegen in strijd met de wet, het algemeen belang en meer specifiek, belangen van derden. Indien er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de schade die er zonder het vertrouwen niet geweest zou zijn te vergoeden als onderdeel van diezelfde besluitvorming.
4.16
Gelet op voormeld toetsingskader, dient ter beoordeling of het beroep van [Naam EENMANSZAAK] op het vertrouwensbeginsel kan slagen, vast te komen staan dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan – in dit geval de minister – een concrete, ondubbelzinnige aan deze toe te rekenen toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Zoals hiervoor is overwogen, heeft het Land de stellingen van [Naam EENMANSZAAK] ter zake van enige gedane toezegging door de directeur DOW gemotiveerd weersproken, zodat deze zonder nadere bewijsvoering niet vast kunnen komen te staan. Gelet op de hoofdregel van artikel 129 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op [Naam EENMANSZAAK] de bewijslast ter zake.
egalitébeginsel
4.17 [
Naam EENMANSZAAK] stelt dat de aanleg van de Watty Vos Boulevard op deze wijze voor haar niet voorzienbaar was, en dat zij daardoor, in vergelijking met naastgelegen ondernemingen, onevenredig zwaar wordt getroffen, nu zij als gevolg daarvan aanzienlijke omzet derft.
4.18
Het Land betwist dat een en ander voor [Naam EENMANSZAAK] niet voorzienbaar was. Voorts stelt het Land dat de belangen van [Naam EENMANSZAAK] afdoende zijn meegewogen, onder meer door het asfalteren van de toegangsweg naar het perceel vanuit [straatnaam]. Het Land betwist verder de (hoogte van de) door [Naam EENMANSZAAK] gestelde schade.
4.19
Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat de vorderingen schade betreffen, die niet in verband staat met een beschikking in de zin van de Lar, zodat de civiele rechtsgang is aangewezen, heeft het volgende beoordelingskader te gelden.
4.2
Het gaat in dit geval om schade als gevolg van een rechtmatige uitoefening door of namens het Land van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak die ziet op het aanleggen van een weg. Dergelijke schade komt voor vergoeding in aanmerking als sprake is van schending van het zogenoemde égalitébeginsel. Dit beginsel houdt de regel in dat indien de overheid door haar handelen schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijk risico en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft, zij de benadeelde desgevraagd een vergoeding toekent. De schending van die regel is onrechtmatig, ook als de schade is toegebracht door een overheidshandeling die op zichzelf niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt. De vraag of in een bepaald geval de gevolgen van een overheidshandeling buiten het normale maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico vallen, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang kan hierbij onder meer zijn enerzijds de aard van de overheidshandeling en het gewicht van het daarmee gediende belang alsmede in hoeverre die handeling en de gevolgen daarvan voorzienbaar zijn voor de derde die als gevolg daarvan schade lijdt, en anderzijds de aard en de omvang van de toegebrachte schade.
4.21
Zoals hiervoor is overwogen, is een van de gezichtspunten die een rol speelt bij de beoordeling of sprake is van strijd met het egalitébeginsel, de vraag naar de voorzienbaarheid van de desbetreffende overheidshandeling, in dit geval de aanleg van de Watty Vos Boulevard, zonder het perceel daardoor te doen ontsluiten. [Naam EENMANSZAAK] heeft in dit verband gesteld dat geen sprake is van voorzienbaarheid, omdat vanwege het Land steeds aan haar is toegezegd dat het perceel door de hoofdweg ontsloten zou blijven en zij alleen om deze reden heeft ingestemd met de grondruil, welke stelling door het Land gemotiveerd is weersproken (zie 4.12 en 4.13). Op dit punt bestaat overlap tussen de primaire en subsidiaire grondslag van de vordering. Omwille van de proceseconomie acht het Gerecht het aangewezen om, indien het tot bewijslevering komt, de te bewijzen stellingen ten behoeve van beide grondslagen tezamen te nemen. Daarbij neemt het Gerecht in aanmerking dat de bewijslast van de in het kader van de voorzienbaarheid door [Naam EENMANSZAAK] ingenomen stellingen eveneens bij [Naam EENMANSZAAK] berust en dat te verwachten valt dat de aan te brengen getuigen ter zake van beide stellingen in meerderheid dezelfde zullen zijn.
ontsluitingsweg
4.22
Vooruitlopend op het oordeel over de ontvankelijkheid van de vorderingen (zie 4.11) en eventuele daaropvolgende bewijslevering (zie 4.16 en 4.21), overweegt het Gerecht ten aanzien van de vordering onder v. als volgt. Deze vordering strekt ertoe dat het Land bevolen wordt het perceel feitelijk te doen ontsluiten door de Watty Vos Boulevard.
Het Land heeft gemotiveerd gesteld dat en waarom dat niet mogelijk is. Het Land heeft, onder verwijzing naar de e-mailcorrespondentie tussen DOW en de projectuitvoerder (zie 2.6 en 2.7), gesteld dat een directe afrit ter plaatste niet voldoet aan internationale verkeersveiligheidseisen, en dat enige afrit die aan deze eisen voldoet, vanwege het gebrek aan ruimte ter hoogte van het perceel, niet mogelijk is daar te realiseren. Ter zitting is door [projectleider DOW] voornoemd nader toegelicht dat het project tot de aanleg van de Watty Vos Boulevard is gebaseerd op standaarden. Omdat het perceel is gelegen op een steile helling, op relatief korte afstand van de Watty Vos Boulevard, begrensd wordt door een drietal aan derden in erfpacht uitgegeven terreinen, en daarnaast weer een rooi loopt, is er ter plaatse technisch geen mogelijkheid om directe ontsluiting te realiseren, waarbij aan de veiligheidseisen wordt voldaan. Daarvoor is meer ruimte nodig, zodat een ventweg kan worden geprojecteerd of een afrit met voldoende lengte, aldus [projectleider DOW].
Daartegenover heeft [Naam EENMANSZAAK] gesteld, onder verwijzing naar foto’s van afritten op verschillende locaties in Aruba, dat in vergelijkbare gevallen in ontsluiting door een hoofdweg wordt voorzien. Het Land heeft daarop weersproken dat het gelijke gevallen betreft. Het Land heeft in dit verband gemotiveerd gesteld dat het in die gevallen gaat om illegale en gevaarlijke situaties, waartegen bovendien handhavend wordt opgetreden. In dit verband heeft [projectleider DOW] ter zitting het volgende verklaard. De situatie bij Young Fellow, waarbij een afrit vanuit een hoofdweg is gerealiseerd, is sterk afgeraden en het is dan ook zeer onwenselijk om een zodanige situatie elders te creëren. Bovendien is de situatie daar anders dan die bij [Naam EENMANSZAAK], nu voorlangs en achter Young Fellow nog een andere weg loopt, hetgeen bij [Naam EENMANSZAAK] niet het geval is. De situatie bij de afrit na de rotonde van [plaats] is evenmin vergelijkbaar, omdat daar een afrit naar een ventweg is gerealiseerd, vrijwel direct na de rotonde, zodat automobilisten bij het passeren van die afrit nog met verminderde vaart rijden. De overige gevallen zijn geen van overheidswege gerealiseerde afritten, maar illegale gevallen, waartegen, door het plaatsen van rotsblokken, handhavend wordt opgetreden, aldus [projectleider DOW].
Gelet op deze gemotiveerde betwisting, had het op de weg van [Naam EENMANSZAAK] gelegen de stelling dat feitelijke ontsluiting mogelijk is nader toe te lichten. Dat heeft [Naam EENMANSZAAK] niet gedaan, behalve met het handhaven van de stelling dat het elders gebeurt. Dat acht het Gerecht niet afdoende, met name omdat niet van het Land gevergd mag worden om een situatie in het leven te roepen, waarvan het onvoldoende gemotiveerd weersproken heeft gesteld dat het in strijd met de verkeersveiligheid is. Gelet op de huidige situatie ter hoogte van het perceel, te weten de daar aangelegde Watty Vos Boulevard, zijnde een hoofdweg, waar een maximumsnelheid van 80 km per uur geldt, en de ligging van het perceel, op enige afstand na de rotonde van [stad] en op korte afstand tot aan de Watty Vos Boulevard, is ontsluiting van het perceel door de Watty Vos Boulevard een gepasseerd station, zo is naar het oordeel van het Gerecht komen vast te staan. Reeds om deze reden is de vordering in zoverre niet toewijsbaar.
4.23
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
verwijst de zaak naar de rolzitting van 3 mei 2023 voor een akte van de zijde van het Land ter zake het hiervoor onder 4.11 overwogene, waarna [Naam EENMANSZAAK] kan reageren;
5.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 5 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.