ECLI:NL:OGEAA:2023:265

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
AUA202302904
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over opschorting cao-bepaling tussen Post Aruba N.V. en vakbond

In deze zaak, die op 25 oktober 2023 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, vorderde Post Aruba N.V. (hierna: Post) in kort geding de opschorting van de verplichting om de salarissen van haar personeel jaarlijks met Afl. 105,-- te verhogen, zoals vastgelegd in artikel 25 van de cao. Post stelde dat zij door een verslechterde financiële situatie niet in staat was deze loonsverhoging door te voeren. De vakbond, hierna aangeduid als [GEDAAGDE], voerde verweer en stelde dat Post niet-ontvankelijk verklaard moest worden in haar verzoek. Tijdens de zitting op 7 september 2023 zijn beide partijen gehoord, waarbij Post werd vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.G. Kock en [GEDAAGDE] door mr. E.E. Rosenstand.

Het Gerecht oordeelde dat er geen gronden waren om Post niet-ontvankelijk te verklaren en dat het spoedeisend belang van Post bij de gevraagde opschorting evident was. Het Gerecht baseerde zijn oordeel op eerdere beschikkingen waarin was vastgesteld dat de bepalingen van de opgezegde cao in stand blijven zolang er geen nieuwe cao is. Het Gerecht concludeerde dat Post, gezien haar financiële situatie, niet in staat was om de loonsverhoging door te voeren en dat het onredelijk zou zijn om [GEDAAGDE] te laten nakomen van de cao-bepaling.

Het vonnis bepaalde dat de verplichting van Post om de salarissen te verhogen met ingang van 1 januari 2022 wordt opgeschort, totdat er in de appelprocedures of in een bodemprocedure een beslissing in voor Post negatieve zin is genomen. Tevens werd [GEDAAGDE] veroordeeld in de proceskosten van Post. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.H.M. van de Leur en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis van 25 oktober 2023
Behorend bij K.G. no. AUA202302904
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
POST ARUBA N.V.,
te Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: Post,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de rechtspersoonlijkheid bezittende vakbond
[Naam vakbond],
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [GEDAAGDE],
gemachtigde: de advocaat mr. E.E. Rosenstand.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend ter griffie op 18 augustus 2023;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 7 september 2023.
1.2
Post is ter zitting verschenen bij haar gemachtigde samen met mevrouw [X] en mevrouw [HR-manager] (International Liaison Officer respectievelijk HR-manager bij Post). [GEDAAGDE] is verschenen bij haar gemachtigde samen met mevrouw [naam A], de heer [naam B] en de heer [naam Secretaris Generaal] (Secretaris Generaal, Secretaris Juridische Zaken respectievelijk Organisatie Secretaris bij [GEDAAGDE]). Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd - beiden mede aan de hand van overgelegde en voorgedragen pleitnota’s, beiden voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen. Partijen hebben tevens de aan hen door het Gerecht gestelde onderscheidenlijke vragen beantwoord.
1.3
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Tussen Post en [GEDAAGDE] is op enig in het verleden gelegen moment een cao tot stand gekomen voor de periode 2010-2013 (hierna: de cao). Daarna is geen nieuwe cao tot stand gekomen tussen partijen.
2.3
In de cao is opgenomen de volgende bepaling:

Artikel 25 Jaarlijkse salarisaanpassing
Aan de werknemer wordt jaarlijks in de maand januari [Afl] 105.00 toegekend op zijn salaris.”.
2.4
Bij brief van 28 augustus 2013 heeft Post de cao opgezegd. Desondanks heeft Post over de jaren 2014-2020 in januari steeds voormelde salarisaanpassing (hierna: de loonsverhoging) doorgevoerd.
2.5
Per januari 2021 kon Post vanwege de (verdere) verslechterde financiële situatie de loonsverhoging niet meer doorvoeren, hetgeen mondeling door Post kenbaar is gemaakt aan [GEDAAGDE].
2.6
Bij onderscheidenlijke als productie 1 bij het verzoekschrift overgelegde beschikkingen van 4 juli 2023 (hierna: de beschikkingen) heeft dit Gerecht in de eerste tien door werknemers van Post aangespannen bodemzaken (hierna: de bodemzaken) kort gezegd overwogen/beslist dat (1) de bepalingen van de opgezegde cao in stand blijven zolang de onderhandelingen voor een nieuwe cao tussen partijen niet zijn voltooid, (2) Post op grond van het nawerkende artikel 25 van de cao gehouden is om jaarlijks het loon van haar medewerkers te verhogen overeenkomstig dat artikel, en (3) Post heeft nagelaten haar stellingen – dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat eisers in bedoelde zaken zich beroepen op artikel 25 van de nawerkende cao, omdat de financiële situatie van Post een jaarlijkse en oneindige loonsverhoging niet toestaat daar Post de facto al jarenlang een failliet bedrijf is dat kunstmatig in het leven wordt gehouden door het Land Aruba – met concrete feiten en omstandigheden toe te lichten en met verificatoire stukken te onderbouwen. Post heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen (hierna: de appelprocedures)

3.HET GESCHIL

3.1
Post vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad (zo het Gerecht begrijpt):
a. de verplichting van Post voortvloeiende uit artikel 25 van de cao met [GEDAAGDE] om de salarissen van het personeel van Post jaarlijks in de maand januari met Afl. 105,-- bruto te verhogen met ingang van 1 januari 2022 op te schorten, totdat door het Hof dienaangaande in voor Post negatieve zin is beslist in de appelprocedures danwel totdat dienaangaande in een door Post tegen [GEDAAGDE] aanhangig te maken bodemprocedure in voor Post negatieve zin zal zijn beslist;
b. [GEDAAGDE] veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [
GEDAAGDE] voert verweer en concludeert dat Post niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte, althans tot afwijzing daarvan en tot uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van haar in de kosten van deze procedure.
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Er zijn gronden zijn gesteld noch gebleken waaruit volgt dat Post niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van [GEDAAGDE] wordt daarom verworpen. De stelling van [GEDAAGDE], dat Post op oneigenlijke wijze en met misbruik van recht onder een executiegeschil – waarin met betrekking tot schorsing van een rechterlijke uitspraak hogere eisen worden gesteld dan met betrekking tot de in deze procedure door Post verzochte schorsing - probeert uit te komen is zonder heldere doch niet gegeven uitleg onbegrijpelijk. Er is immers tussen [GEDAAGDE] en Post geen vonnis of beschikking uitgesproken op grond waarvan Post leden van [GEDAAGDE] jaarlijks bedoelde loonsverhoging moet blijven betalen, zodat geen sprake kan zijn van enig executiegeschil in dat verband.
4.2
Het spoedeisend belang van Post bij (toewijzing van) het door haar verzochte volgt uit de aard van dat verzochte en de daaraan door Post ten gronde gelegde stellingen.
4.3
In deze procedure moet aan de hand van het door partijen gestelde, zonder nader onderzoek en met inachtneming van de beperkingen van de op snelheid gerichte procedure in kort geding, de vraag worden beantwoord of de hiervoor omschreven vordering van Post in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door haar gevraagde voorziening gerechtvaardigd is. Hierbij wordt voorop gesteld dat deze procedure inhoudelijk gelijksoortig is aan de procedures die hebben geleid tot de hiervoor onder 2.6 vermelde beschikkingen, waarin de bodemrechter telkens heeft geoordeeld dat (1) de bepalingen van de opgezegde cao in stand blijven zolang de onderhandelingen voor een nieuwe cao tussen partijen niet zijn voltooid, en (2) Post op grond van het nawerkende artikel 25 van de cao gehouden is om jaarlijks het loon van haar medewerkers te verhogen overeenkomstig dat artikel. Die oordelen maakt het Gerecht in deze procedure tot de zijne, althans ziet het Gerecht in deze procedure geen grond of aanleiding om dienaangaande voorshands anders te oordelen.
4.4
De thans in dat licht te beantwoorden vraag is of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [GEDAAGDE] onverkort nakoming vordert van Post van het nawerkende artikel 25 van de cao, zoals met financiële jaarcijfers onderbouwd gesteld door Post en door [GEDAAGDE] bestreden.
4.5
Uit de door Post overgelegde jaarcijfers vanaf 2013, waarvan de juistheid niet of onvoldoende door [GEDAAGDE] is bestreden, volgt naar het voorshandse oordeel van het Gerecht dat Post de facto al jarenlang in een failliete toestand verkeert en de facto geen bestaansrecht heeft. Uit die cijfers blijkt immers dat Post vanaf 2013 nimmer winst heeft gemaakt doch jaarlijks forse verliezen lijdt. Post wordt kunstmatig door haar enig aandeelhouder, te weten het Land Aruba, om voor die aandeelhouder moverende reden in leven gehouden. In het licht van deze voor Post penibele financiële situatie heeft Post onbestreden gesteld dat het Land, anders dan tot 2022, de jaarlijkse loonsverhoging op grond van artikel 25 van de nawerkende cao niet langer bekostigt. In het licht van dit één en ander moet de hiervoor onder 4.4 geformuleerde vraag naar het voorlopig oordeel van het Gerecht - anders dan in de procedures die hebben geleid tot de beschikkingen [1] - bevestigend worden beantwoord. Post is simpelweg niet in staat tot nakoming van artikel 25 van de nawerkende cao zolang het Land daarvoor geen geld beschikbaar stelt.
4.6
Vorenstaande brengt met zich dat de hiervoor onder 4.3 geformuleerde vraag eveneens bevestigend moet worden beantwoord. De door Post verzochte voorziening zal daarom worden toegewezen als na te melden, met dien verstande dat die voorziening niet geldt voor de werknemers van Post met betrekking tot wie de beschikkingen zijn gegeven. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die een ander oordeel kunnen dragen.
4.7
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van [GEDAAGDE] bij afwijzing van het door Post verzochte ten opzichte van de belangen van Post bij toewijzing daarvan.
4.8 [
GEDAAGDE] zal, als in de ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Post, tot aan deze uitspraak begroot op (450,-- + 225,-- =) Afl. 675,-- aan verschotten (griffiegeld en oproepkosten) en Afl. 1.500,-- aan gemachtigdensalaris.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, recht doende in kort geding:
-schort met ingang van 1 januari 2022 op de verplichting van Post voortvloeiende uit artikel 25 van de cao met [GEDAAGDE] om de salarissen van het personeel van Post jaarlijks in de maand januari met Afl. 105,-- bruto te verhogen, totdat door het Hof dienaangaande in de appelprocedures in voor Post negatieve zin is beslist danwel totdat dienaangaande in een door Post tegen [GEDAAGDE] aanhangig te maken bodemprocedure in voor Post negatieve zin zal zijn beslist, dit onder de voorwaarde dat Post uiterlijk op 31 december 2023 die bodemprocedure tot en met einduitspraak aanhangig maakt;
-bepaalt dat voormelde opschorting niet geldt voor de werknemers van Post met betrekking tot wie de beschikkingen zijn gegeven;
-veroordeelt [GEDAAGDE] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Post, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.175,--;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders door Post verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 25 oktober 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In die procedures is het Gerecht telkens voorbij gegaan aan de hiervoor onder 4.4 omschreven stelling van Post op grond van het hiervoor onder 2.6 sub (3) vermelde.