ECLI:NL:OGEAA:2023:275

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
AUA202203285
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een schuld voortvloeiende uit een overeenkomst tot overname van aandelen in een bar

In deze bodemzaak vordert eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E.E. Rosenstand, dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van Afl. 25.500,-, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen partijen, waarbij gedaagde zou overnemen het aandeel van eiser in een bar voor een totaalbedrag van Afl. 38.000,-. Eiser heeft tot op heden slechts Afl. 12.500,- ontvangen, waardoor gedaagde nog een bedrag van Afl. 25.500,- verschuldigd is. Gedaagde heeft echter betwist dat hij de overeenkomst heeft gesloten en stelt dat de betalingen zijn verricht door een derde partij die ook bij de oprichting van de bar betrokken was. Tijdens de comparitie van partijen op 9 maart 2023 is gebleken dat er inderdaad een derde partij bij de oprichting betrokken was, wat de situatie complicaties met zich meebrengt. Het Gerecht heeft geoordeeld dat eiser de bewijslast draagt om aan te tonen dat gedaagde het bedrag van Afl. 38.000,- aan hem moet betalen. Eiser is toegelaten tot het leveren van getuigenbewijs om zijn stelling te onderbouwen. De zaak is verwezen naar een rolzitting voor het opgeven van getuigen.

Uitspraak

Vonnis van 26 april 2023
Behorend bij A.R. no. AUA202203285
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[naam eiser],
in Aruba,
eiser,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. E.E. Rosenstand,
tegen:
[naam gedaagde],
in Aruba,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Het verloop van de procedure tot 7 december 2022 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de comparitie van partijen, gehouden op 9 maart 2023, in aanwezigheid van [eiser] bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd en [gedaagde] in persoon.
1.2
De datum voor vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 20 oktober 2021 zijn partijen een overeenkomst aangegaan ter oprichting van een bar. In een akte van die datum, ondertekend door partijen, staat onder meer het volgende:
“Agreement to establish a new bar
Between
[naam gedaagde]
(…)
And
[naam eiser]
(…)
I [gedaagde] received of 10.000,- ten thousand Arubian florin as a downpayment for the one third (33%) of the company, what will be established between 2 parties.
All establishing cost will be shared according to holdings between partners, Also the profit will be divided accordingly to holdings.
[gedaagde] will take a position as director of the company.
[eiser] will take a position as operation manager and receive a monthly (…).
Partners not allowed to sell their shares to third parties without all parties agreed.
Director not allowed to transfer/sell shares of a company, or make any changes with the company structure without the shareholder knowledge, and written acceptance of changes.
If this agreement fall apart for any reason, and the company can’t be establish (bar can’t be open)[gedaagde] transfer back the upon mentioned amount to [eiser] within reasonable time.
Planned opening Date End of December 2021.”
2.2
Na enige tijd heeft [eiser] besloten om uit de onderneming te stappen. Met [eiser] is bij die gelegenheid overeengekomen dat zijn aandeel in de onderneming wordt overgenomen voor het bedrag van Afl. 38.000,-.
2.3 [
gedaagde] is bij brief van 21 juli 2022 door de gemachtigde van [eiser] gesommeerd om het bedrag van Afl. 25.500,- aan [eiser] te betalen.
2.5 [
gedaagde] heeft tot op heden aan voormelde sommatie geen gehoor gegeven.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiser] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt om aan hem te betalen het bedrag van Afl. 25.500,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 april 2022 tot de dag der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten.
3.2 [
eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de tussen partijen gesloten overeenkomst tot het overnemen van het aandeel van [eiser] in de bar.
3.3 [
gedaagde] heeft verweer gevoerd dat, voor zover voor de beslissing van belang, hierna aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1 [
eiser] heeft aan zijn vordering het volgende ten grondslag gelegd. Nadat [eiser] besloten heeft om uit de onderneming te stappen, zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde] het aandeel van [eiser] in de onderneming zal overnemen voor het bedrag van Afl. 38.000,-. [gedaagde] heeft het bedrag van Afl. 12.500,- aan [eiser] betaald, terwijl hij het bedrag van Afl. 25.500,- onbetaald heeft gelaten. Aldus is [gedaagde] op grond van voormelde overeenkomst geld aan [eiser] verschuldigd. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling verwezen naar twee facturen van 13 april 2022 die hij in de procedure heeft gebracht.
4.2 [
gedaagde] heeft betwist dat hij met [eiser] is overeengekomen het aandeel van [eiser] in de onderneming over te nemen. [gedaagde] heeft daarbij aangevoerd dat er vanaf het begin een derde bij de onderneming betrokken was, dat partijen samen met die derde een bar zijn begonnen, dat [gedaagde] op een gegeven moment ook uit de onderneming is gestapt, dat [eiser] daarvan op de hoogte was en dat het aandeel van [eiser] in de onderneming daarom niet door hem, maar door de derde is overgenomen. Al de betalingen die zijn verricht, zijn niet door [gedaagde] verricht, maar door de derde.
4.3
Ter zitting is door beide partijen verklaard dat – anders dan in de akte van 21 oktober 2021 is vermeld – drie personen betrokken waren bij de oprichting van de onderneming, elk voor gelijke delen, waaronder [eiser] en [gedaagde]. Verder staat als niet weersproken tussen partijen vast dat op enig moment met [eiser] is overeengekomen dat zijn aandeel in de onderneming, bij zijn uittreding als zakenpartner, wordt overgenomen voor het bedrag van Afl. 38.000,-, en dat van dit bedrag al het bedrag van Afl. 12.500,- aan [eiser] is betaald. Waar partijen over twisten is de vraag of partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] het aandeel van [eiser] bij zijn uittreden overneemt voor het afgesproken bedrag en dat [gedaagde] daarom gehouden is om dat bedrag aan [eiser] te betalen.
4.4 [
eiser] heeft, zoals hiervoor vermeld, een tweetal facturen in de procedure gebracht, waarbij op factuur
# 3het volgende staat vermeld.
“To: From:
[eiser] [gedaagde]
QTY DESCRITION TOTAL
1 Partial Payment on 2nd of 4 Instalments of AWG 9,500. AWG.3,500
Total Amount of AWG 38,000.
Pending Balance Due of AWG. 25,5000.
(…)”
Op factuur # 2 staat een soortgelijke tekst vermeld. Naar het oordeel van het Gerecht volgt uit de inhoud van voormelde factuur - hoewel daarop vermeld staat: van [gedaagde] aan [eiser] - nog niet dat [gedaagde] uit hoofde van enige verplichting voortvloeiende uit één of andere overeenkomst tussen partijen om het aandeel van [eiser] voor Afl. 38.000,- over te nemen geld aan [eiser] verschuldigd is. Uit de inhoud van de factuur kan niet worden afgeleid dat partijen een dergelijke afspraak hebben gemaakt. Bovendien heeft [gedaagde] gesteld dat de betalingen aan [eiser] altijd door de desbetreffende derde zijn verricht, hetgeen door [eiser] ter zitting is bevestigd. Hierin kan aanleiding worden gezien voor het oordeel dat niet [gedaagde], maar deze derde gehouden is om het afgesproken bedrag aan [eiser] te betalen. Ook de overeenkomst ter oprichting van de bar, die als productie twee bij het verzoekschrift is overgelegd, biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat [gedaagde] uit hoofde van die overeenkomst gehouden is om enig geld aan [eiser] te betalen, gelet op de verklaring van partijen dat van meet af aan deze derde bij de oprichting was betrokken, zoals hiervoor onder 4.3 is overwogen. Het Gerecht is van oordeel dat, gelet op het voorgaande en de gemotiveerde betwisting van [gedaagde], niet duidelijk is geworden of partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] degene is die het bedrag van Afl. 38.000,- aan [eiser] dient te betalen in verband met de overname van het aandeel van [eiser] in de onderneming. Bewijslevering moet hierin duidelijkheid verschaffen.
4.6
Volgens de hoofdregel van artikel 129 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rust op [eiser] de bewijslast van zijn stelling dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] aan hem het bedrag van Afl. 38.000,- betaalt in verband met de overname van zijn aandeel in de bar. Het Gerecht zal [eiser] daarom toelaten tot het leveren van getuigenbewijs conform zijn bewijsaanbod en in het dictum is vermeld.
4.6
De zaak zal naar een hierna te vermelden rolzitting worden verwezen.
4.7
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
laat [eiser] toe getuigenbewijs te leveren van zijn stelling dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] aan [eiser] het bedrag van Afl. 38.000,- betaalt in verband met de overname van het aandeel van [eiser] in de bar;
5.2
verwijst de zaak naar de rolzitting van
10 mei 2023voor het opgeven van getuigen zijdens [eiser]
enverhinderdata zijdens partijen;
5.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 26 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.