In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. Z.T.M. Arendsz-Marchena, een verzoek ingediend tegen de besloten vennootschap [Naam B.V.] B.V., vertegenwoordigd door mr. J.J. Steward, met betrekking tot de nietigheid van een ontslag en de doorbetaling van loon. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 28 juni 2022 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift en een mondelinge behandeling op 29 november 2022. De verzoeker stelde dat hij op 16 maart 2021 in dienst was getreden bij [B.V.] en dat zijn ontslag, dat per 31 december 2021 zou ingaan, nietig was. Hij vorderde onder andere de nietigheid van het ontslag, doorbetaling van zijn loon en toelating tot zijn werkzaamheden.
Het Gerecht oordeelde dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet rechtsgeldig was beëindigd, omdat [B.V.] niet de vereiste toestemming had verkregen voor ontslag en er geen dringende reden voor ontslag was. De stelling van [B.V.] dat verzoeker zijn dienstverband zelf had opgezegd, werd verworpen. Het Gerecht verleende verzoeker verlof tot kosteloos procederen en oordeelde dat het ontslag nietig was, waardoor de arbeidsovereenkomst geldig bleef. De loonvordering van verzoeker werd toegewezen, maar gematigd tot 1 april 2022. De kosten van de procedure werden aan [B.V.] opgelegd.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van schriftelijke overeenkomsten en de vereisten voor ontslag in het arbeidsrecht, evenals de rechten van werknemers bij onterecht ontslag. De beschikking werd uitgesproken op 10 januari 2023 door mr. A.H.M. van de Leur.