ECLI:NL:OGEAA:2023:311

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
AUA202303311
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens misleiding over rijbewijs in kort geding

In deze zaak, die op 13 december 2023 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, stond de werknemer, aangeduid als [eiser], tegenover zijn werkgever, een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid aangeduid als [gedaagde]. De werknemer was op 30 mei 2022 in dienst getreden, maar had nooit een rijbewijs gehad, terwijl hij in zijn functie als Maintenance Technician wel een rijbewijs nodig had om zijn werkzaamheden uit te voeren. Gedurende zijn dienstverband had hij herhaaldelijk tegen zijn werkgever gelogen over het bezit van een rijbewijs, wat leidde tot een ontslag op staande voet op 28 maart 2023. De werkgever stelde dat de werknemer door zijn leugens het vertrouwen had geschaad en een onacceptabel risico had gecreëerd. In het kort geding vorderde de werknemer onder andere doorbetaling van zijn loon en herplaatsing in zijn functie. Het Gerecht oordeelde dat de werknemer door zijn handelen alle vertrouwen had verloren en dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was. De vorderingen van de werknemer werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever.

Uitspraak

Vonnis van 13 december 2023
Behorend bij K.G. no. AUA202303311
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Naam eiser],
te Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. M.G.A. Baiz,
tegen:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Naam V.B.A.],
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. lic. B.M. de Sousa.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend ter griffie op 21 september 2023;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 12 oktober 2023.
1.2 [
eiser] is ter zitting verschenen samen met zijn gemachtigde. [gedaagde] is verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door mevrouw [a] en de heer [b] (Directeur respectievelijk Operations Manager van [V.B.A.]). Partijen hebben bij wijze van re- en dupliek het woord gevoerd - beiden mede aan de hand van een overgelegde en voorgedragen pleitnota - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen. Partijen hebben tevens de aan hen door het Gerecht gestelde onderscheidenlijke vragen beantwoord.
1.3
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
eiser] is op 30 mei 2022 krachtens een daartoe tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst in loondienst getreden van [gedaagde] in de functie van “
Maintenance Technician”.
2.3
De eerste twee maanden van het dienstverband van [eiser] bij [gedaagde] werkte hij samen met een andere medewerker van [gedaagde] om ingewerkt te worden in de door hem te verrichten werkzaamheden. [eiser] bestuurde de bestelwagen van [gedaagde] in die periode niet en ging samen met zijn collega met die door hem bestuurde wagen overal heen waar ze moesten zijn om werkzaamheden te verrichten bij de door [gedaagde] beheerde vakantiewoningen en -appartementen.
2.4
Na ommekomst van voormelde twee eerste maanden is door [gedaagde] aan [eiser] een bestelwagen ter beschikking gesteld voor het verrichten van zijn werkzaamheden. Op enig moment heeft [gedaagde] aan [eiser] gevraagd om een kopie van zijn rijbewijs aan haar te verstrekken. [eiser] stemde daarmee in, maar dienaangaande werd [gedaagde] door [eiser] telkens aan het lijntje gehouden met de mededeling dat hij telkens was vergeten een kopie van zijn rijbewijs voor haar mee te nemen, maar dat hij dat alsnog zou doen.
2.5 [
eiser] is echter nooit in het bezit geweest van een rijbewijs voor het besturen van auto’s. [eiser] heeft ter zitting toegegeven dat hij [gedaagde] telkens heeft voorgelogen dat hij wel over zo’n rijbewijs beschikte.
2.6 [
gedaagde] heeft [eiser] op 28 maart 2023 op staande voet ontslagen. Bij brief van 31 maart 2023 van de gemachtigde van [gedaagde] heeft [gedaagde] dat ontslag aan [eiser] bevestigd. In die aan [eiser] gerichte brief schrijft [gedaagde] onder meer het volgende:
“a)
U heeft cliënte bewust en opzettelijk misleid door te doen voorkomen alsof u een rijbewijs had terwijl u die nooit heeft gehad, wetende dat uw werk bestond uit het constant in de bestelauto van cliënte rijden teneinde onderhoudswerkzaamheden uit te voeren bij haar klanten.
Dit heeft voor cliënte een groot risico opgeleverd. In geval van enige schade aan haar goederen of personeel, of schade aan derden, zou de verzekering niet hebben uitgekeerd. Cliënte zou dan voor de schade hebben moeten opdraaien en misschien zelfs strafrechtelijk vervolgd kunnen worden.”.

3.HET GESCHIL

3.1 [
eiser] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad (zo het begrijpt):
primair
a. [gedaagde] veroordeelt tot (door)betaling aan [eiser] van zijn loon gerekend vanaf 28 maart 2023 totdat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging en met wettelijke rente telkens gerekend vanaf de dag der opeisbaarheid van dat loon;
b. [gedaagde] beveelt om binnen 2 dagen na de uitspraak van dit vonnis, althans binnen 2 dagen na de betekening daarvan, [eiser] weer tewerk te stellen in dezelfde functie, althans een gelijkwaardige andere functie, en bepaalt dat [gedaagde] ten behoeve van [eiser] een dwangsom verbeurt van Afl. 2.000,-- per dag of deel daarvan dat zij dat bevel niet opvolgt;
c. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen US$ 1.550,--, althans de tegenwaarde daarvan in Arubaans courant, ter zake van “
on duty task bonus”;
subsidiair
d. [gedaagde] veroordeelt tot (door)betaling aan [eiser] van zijn loon en gerekend vanaf 28 maart 2023 totdat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging en met wettelijke rente telkens gerekend vanaf de dag der opeisbaarheid van dat loon;
e. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen US$ 1.550,--, althans de tegenwaarde daarvan in Arubaans courant, ter zake van “
on duty task bonus”;
voorwaardelijk voor het geval het Gerecht de primaire en subsidiaire vorderingen van [eiser] afwijst
f. [gedaagde] veroordeelt om binnen 5 dagen na de uitspraak van dit vonnis, althans binnen 5 dagen na de betekening daarvan, de op de aan [gedaagde] toebehorende bestelwagen met kenteken A-[nr.] afgebeelde foto van [eiser] te verwijderen en verwijderd te houden, en bepaalt dat [gedaagde] ten behoeve van [eiser] een dwangsom verbeurt van Afl. 2.000,-- per dag of deel daarvan dat zij dat die veroordeling niet nakomt;
meer subsidiair
g. ten opzichte van al het vorenstaande enige andere juist voorkomende beslissing neemt;
in alle gevallen
-[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [
gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [eiser] verzochte en tot veroordeling van hem in de kosten van deze procedure.
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het door [eiser] gestelde spoedeisend belang van bij (toewijzing) van zijn vorderingen ligt besloten in die vorderingen en de daaraan door hem ten gronde gelegde stellingen.
4.2
In deze procedure moet aan de hand van het door partijen gestelde, zonder nader onderzoek en met inachtneming van de beperkingen van de op snelheid gerichte procedure in kort geding, de vraag worden beantwoord of de hiervoor omschreven vorderingen van [eiser] in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door hem gevraagde voorziening gerechtvaardigd is.
4.3
Aan de orde is in dit geschil de verdere vraag of [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan een dringende reden voor ontslag, zoals gesteld door [gedaagde] en gemotiveerd betwist door [eiser]. Als dringende redenen voor ontslag worden volgens artikel 7:678, lid 1, BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden genomen de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever.
4.4
Uit de hiervoor geschetste feitelijkheden volgt reeds dat de hiervoor onder 4.3 geformuleerde vraag bevestigend moet worden beantwoord. Door telkens willens en wetens in strijd met de waarheid glashard te doen voorkomen bij [gedaagde] dat hij in het bezit is van een voor de uitvoering van zijn onderhoudswerkzaamheden vereist rijbewijs is [eiser] alle in hem door [gedaagde] te stellen vertrouwen blijvend onwaardig geworden. Onder die omstandigheid kan in redelijkheid niet van [gedaagde] worden gevergd [eiser] langer in dienst te houden dan zij heeft gedaan. Dit temeer omdat [eiser] gedurende lange tijd een enorm onverzekerd risico in het leven heeft geroepen voor [gedaagde], door telkens zonder rijbewijs in een aan haar toebehorende bestelbus deel te nemen aan het wegverkeer. Dat dit risico zich (gelukkig) niet heeft verwezenlijkt maakt de ernst van dit één en ander niet minder.
4.5
Vorenstaande brengt mee dat de hiervoor onder 4.2 geformuleerde vraag met betrekking tot de hiervoor onder a., b. en d. omschreven vorderingen van [eiser] ontkennend moet worden beantwoord. Die thans door [eiser] verzochte voorzieningen moeten daarom worden afgewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen rechtvaardigen. De gelijkluidende door [gedaagde] bestreden vordering onder c. en e. zal worden afgewezen, omdat volstrekt onduidelijk is waarom of op grond waarvan [eiser] recht heeft op betaling van de daar vermelde bedragen. Niet is gesteld immers door [eiser] op welke dagen precies die “
on duty task bonus” ziet.
4.6
Afweging van de belangen van partijen in het licht van alle (persoonlijke) omstandigheden van het geval maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van [eiser] bij toewijzing van het door [eiser] verzochte ten opzichte van de belangen van [gedaagde] bij afwijzing daarvan.
4.7
Afwijzing van de hiervoor besproken vorderingen van [eiser] brengt met zich dat de aan zijn hiervoor onder f. omschreven vordering verbonden voorwaarde is vervuld, waardoor die heeft te gelden als zijnde ingesteld en hierna zal worden besproken.
4.8 [
eiser] heeft op enig in het verleden gelegen moment gedurende zijn dienstverband bij [gedaagde] zijn toestemming gegeven aan [gedaagde] om een aan haar toebehorend bestelbusje te “
bestickeren” met een afbeelding van hem. Gesteld noch is gebleken dat [eiser] aan die toestemming de voorwaarde heeft verbonden dat [gedaagde] gebruik mocht maken van zijn portretrecht alleen voorzover hij werkzaam was voor [gedaagde]. In het licht daarvan valt niet in te zien dat [gedaagde] inbreuk maakt op het portretrecht van [eiser], zodat zij naar het voorlopig oordeel van het Gerecht niet is gehouden de afbeelding van [eiser] op een aan haar toebehorende bestelbusje te verwijderen, waarmee - en dat heeft [gedaagde] onbestreden gesteld - hoge kosten gemoeid gaan. Dit één en ander brengt met zich dat ook ter zake van de hier besproken vordering van [eiser] de hiervoor onder 4.2 geformuleerde vraag ontkennend moet worden beantwoord, zodat de thans door hem op dit punt verzochte voorziening zal worden afgewezen. Afweging van de belangen van partijen maakt ook dit niet anders.
4.9 [
eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [gedaagde], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, recht doende in kort geding:
-wijst af het door [eiser] verzochte;
-veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [gedaagde], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 13 december 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.